T A B. C.
I ' T ? en ^raa‘j e büitenla'ndfche Kapel maakt dp deeze
r i Plaat een begin , dezelve heeft veel-;overeen-
kdmft met de Europifche zoogenaamde Zwaluweßaart , of
Zeil-Kapel, die zig op de blaauwe Boerekool ophoud. Mea
•ontrnoet deeze Kapel in Suriname op de Citroenboomen, of
op de zoogenaamde Pompelmoes. Z y vliegc zo ihel, en zo
hoog, dat men haar niet anders als uit de Rups kan winnen,
wäarom zy ook zeldzaam te krygen is. Linnaus noemd haar
Leilus, maar Meriaan geefc haar, volgens haare gewoonte
geenenNaam. De Rups, waar uit zy voortkomt is groen,
heeft een blaauwe kop, en is over het L y f met eenige zeer
lange en enkeld itaande Borftels, o f hairen bezet. De vier
Vleugels zyn van grondverwe fwart, en gelyk aan het fwart-
fte Fluweel, uitgenomen dat dit fwart met groene en als
goudblinkende Rippen fchynt beftrooid te zyn. Op deezen
fwarten Fluweelagtigen grond gaan over de twee voorfte
Vleugelen in het midden twee breede groene Fluweelagtige
Banden van boven naar beneeden. T e r zyde van deeze Banden
ziet men een meenigte fyne ftreepen of Linien, die des-
gelyks hoog groen van kleur zyn, en eenen Fluweelagtigen
goudglants hebbcn. Op de twee onderite Vleugels fchyiit
deeze pragtige koleur oVer hunne geheele oppervlakte als
tlitgegooten te zyn, en als o f de Fluweelagtige grond daar
mede gewatert was, zoo dat een zoo fraaije goud en zilver
glants op een koolfwarte grond fchicterd, dat die van geeü
Penzeel kan nagebootft worden. Het voomaamfte , dat deeze
Kapel van anderen onderfcheid, is dat de twee onderite
Vleugels ieder in een lange fmalle ftaart uitloopen, het geeii
gelegenheid gbgeeven heeft, dat men deeZe Kapel de Sufi-
riaämfe Zwaluweßaart noemd.
. Fig. 9. Hier op volgt een Europifche Dag-Kapel, die men
de Gezellige Karjfebooms-Kapel noemd. Want zy vliegt altoos
in Gezelfchap van het W y fje, o f van eenige andere Vlinder,
en houd zig by de Kersfeboomen op. De Gezelligheid van
zommige Kapellen, is een merkwaardige omitandigheid, die
mede dient om ze te leeren kennen, want’er zyn verfcheide
zoorten, die integendeel zeer eenzaam leeven, en altoos al-
leen gevonden worden. Deeze Kapel heeft haar oorfpronk
uit een fwarte doomagtige Rups, en heeft op de twee voorfte
Vleugelen beneffens een fwarte Zoom, nog tweegroote, eü
eenige kleine vlekken, itaande op een Oranje kleurde grond.
Maar de agterfte Vleugels hebben ilegts een enkelde groote
fwarte vlek, die half agter de voorfte Vleugelen wegfchuild.
Alle Vleugels zyn uitgetakt, en hebben een geele uitgehak-
kelde itreep om de fwarte Zoom, zynde de breede kant der
Takjes metvlekjes bezet, die blaauw ingelegt zyn. Aaii de
kant van hetLighaam zyn de Vleugelen donkerbruin, 6n met:
veele lange en körte hairen bezet. De nnJecifc ayde der
Vleugelen is niet zoo fraay, en voor het meefte gedeelte
graauw, met een lofie fwarte Teekening.
Dit zoort behoord onder de gehakkelde Aurelias, waar van
men veelerley ln- en uitlandfche heeft.
, Fig. 3. Deeze Kapel is bykans even eens geteekend, zig
ilegts door een witte vlak onderfcheidende, die men aan de
voorfte Vleugelen, digt by den bovenfte rand vind: Men
noemt haar de Gezellige Brandnetel - Kapel, om dat zig niet
alleen haar Rups; maar zy zelfs öok na haar verandering zig
op de Brandnetels ophoud.
Fig. 4. Deeze Gras-Kapel, is een Nagt-Kapel, houdende
zig op de zogenaamdfe Scabiofa op. De Sprieten wyken iets van
die der gewoone Nagt-Kapcllen a f , doordien ze in het midden
hetdikfte zyn. De voorfte Vleugelen zyn groenagtig graauw,
en met vermiljoen roode vlakken verciert; maar de agterfte
Vleugels zyn volkomen rood, hebbende egter een fmalle
graauwe Zoom. Zulke Zoomen worden , Indien zy mooy
breed en wit zyn met de Naam van Pleureufen gedoopt, en
alle Kapellen, die zoodanigen Zoom hebben, worden Pleu-
reufe-Kapellen genaamd, wanneer namentlyk alle vier de
Vleugels met een zulke breeden, witte, Zoom omvangen
zyn; het geen wy hier maar, als in het voorby gaan, aan-
merken.
Fig. 5. De tegenwoordige Kapel is van dezelfde zoo rt, als
dé voorgaandé. De voorfte Vleugels zyn donkerbruin, drá¿
gende Witte en geele gedraaide dwars-linien, dog de agterfte
Vleugels zyñ niet zoo dik met ftof o f Vedertjes belegd, eii
hebben doorfchynéndé Ribben en Aderen, die zig, gelyk dé
Ribben in de Waaijers, üitbreiden, en de Vleugelen in zee-
kere Bladeren afdeeleri. Deeze Bladeren zyn digt aan het
L y f blaauwagtig, geel en wit gefprfenkeld; maar na den bui-
tenften Rand toe, die rondfom fchynt uitgehakt te zyn , met
bruine kromme linien o f boogjes geteekend, welke alle met
de uitgetakte Boogen der Bladeren gelykwydig ltaan.
Fig. 6.' T o t verandering ziet men hier een fraaije Dag-Kapel
afgebeeld, welkers Vleugelen helder Violet, en met donkeré
vlammen bezet z y n , zoo dat ze na een ge waterd Violet
Atlas gelykenen.
Fig. -p. Deeze Dag-Kapel, die men in meenigte in Duits-
land vind, en waar van men wel vyfderley verfchillende On-
dérzoortén heeft, is op de voorfte Vleugelen, die in dé
grond van een Oranjekleur zyn, met twee ronde fwarte vlakken
geteekend, en de Aderen zyn doorfchynende. De Rand
heeft een breedé donkerbruine en ongelyke Zoom, die naar
de onderfte o f agterfté Vleugelen hoe langer hoe finalder
word. De voorfte Vleugels zyn met geele vlakken bezet;
dog alle Vleugels hebben een fmal geel zoomtje. De agterfte
Vleugels hebben geen zoo hooge Oranje kleur, maar
¿yn wat bléeker, o f verfchieten in het bruinagtige, draagende
egter twee fchoone groote Oranje kleurde vlakken, die iets
grooter Zyn, als de twee fwarte vlakken der voorfte Vleugels.
Deeze Kapel heeft een Zeer lange zuyger o f tromp,
dien zy meeft té famengerold, aan den mond draagt.
Fig. 8. De Kapél, die hier afgebeeld is, is omtrent van
dien aart, als welke wy reeds by Fig. 4. gezien hebben, wor-
dende mede een Gras-Kapel genaamd. Op het eerfte Gezigt,
Zou men deeze Kapel voor een zoort van Vliegen houden,
vooral, wanneer men het beloop der Vleugelen gaadeflaat;
maar egter toonen het fto f, dat op haar Vleugels z it, benee-
vens de Sprieten en meer dergelyke kenteekens, duidelyk aan,
dat men haar onder de Kapellen teilen moet. De Vleugels
hebben fterke Aderen, zynde de voorfte derzelver bruinagtige
met iets blaauws vermengd,* maar de agterfte zyn rood, en
hebben blaauwe vlakken.
Hier en daar ziet men de Vliesagtige Deelen der Vleugels
doör het ftof heenen fchynen, want het binnenfte gedeelte
van alle Vleugelen der Kapellen is gélyk een Vlies, waar, aari
WPPrskantPÖ, bei: ftof künftig öplagd ; want door dien ieder
ftofje éen klein Veértjé is, zoo zit-ieder Veertje wederom in
een holtentje van dit Vlies vaft, en zoo leggen deeze Veertjes
gelyk de leijen der daken over elkander heen, körnende daarin
met de Vederen der groote Vogelen overeen.
Krygt men derhalve een Kapel, welkers Vleugelen iet§
doorfchynende zyn, zoo kan men met de bloote Oogen juift
niet altoos beflisfen, o f dit door befchadiging veroorzaakt is ,
dan o f de Vleugels van Natuure iets kaal zyn ; maar door
het Vergrootglas ziet men de oorzaak heel ras, want is hét
Natuurlyk, zoo zyn de doorfchynende Vliefen glad, en zon-
der groefjes; maar is het door befchadiging, zoo ziet men dad
de groefjes, waar in de Stof - vedertjes geftooken hebben,
regelwyzig ftaan. .
Daar zyn behalveh die, twee Oorzaaken, dat eenige Kapellen
meer fto f op.de Vleugels hebben, als andere: de Stof-
vederen namentlyk ftaan op zommige Vleugelen digter by
elkanderen, o f zy zyn langer, waar toe wederzyds byzondere
Oorzaaken zyn, om dat de Natuur niets te vergeefs, o f zon-
der reeden doet, want terwyl deeze Stofvedertjes aan de Kapellen
dienen moeten, om dies te beeter te können vliegen ,
zoo ftaan ze ook by de zulke het digtfte, o f zyn het langfte,
welke een fwaar Lichaam en fwaare Vlugt hebben, terwyl
andere Kapellen, die in haar Beweeging en Vlugt vaardiger
zyn, met vry minder Stofvedertjes voorzien zyn.
Fig. 9. Deeze laatfte Kapel is van gelyke een Dag-Vlinder,
wiens Vleugelen alle overeenftemmig geteekend ■ zyn. De
Grond