guuren krygen , welke aan haar byzonder en bepaaldelyk
eigen zyn.
Om dan nu weder van onze Kreeften, Scorpioenen, Spinnen,
en verdere Infeäen te fpreeken, zo ontmoet men onder alle
.deeze Dieren in zeekere opzigte eene zeer groote overeen-
komft, by voorbeeld ten opzigte van het getal der Oogen,
Pooten} Sprieten , Ringen , Schaalen o f Schildägtige bedek-
zelen en dergelyke, waar door wy geleit worden om te ge-
looven, dat de mogelykheid van verandering, die by alle Fi-
guuren zonder onderfcheid plaats heeft, de eenige Grond-oor-
zaak van het meenigvuldig verfchil in de Gedaantens der Dieren
is; dus dat de Schepzelen even zo meenigvuldig in de Ge-
daante van elkander verfchillen können, als ^r mogelykheden
zyn , een Figuur te veränderen, voor zo verre namentlyk de
Evenredigheid van de Ledematen der Dieren, en het bepaalde
Oogmerk van ieder Dier in het byzonder, zulks toelaat ( d ) .
Want zo ras deeze evenredigheid vervalc, o f zo ras de Natuur
het fpoor byfter word, het geen door Toeval gebeuren kan,
zo ontftaat ’er eene Misgeboorte, o f Wanfchepzel.
Uit kragt dan van die bepaalde Oogmerken, die by de For-
meering van een Dier plaats hebben, heeft het den Schepper
behaagd, Dieren met twee, v ie r, zes , ag t, twaalf, vier-en-
twintig en meer Pooten te Scheppen, hunne Ledematen naar
zeekere evenredigheid lang, kort, breed, rond, o f anderzlnts,
te maaken, al naar maate het gebruik en de dienil is , waar
toe ze beftemd zyn, en dus doendc allerhande mogelyke af-
wykingen van Gedaantens plaats te laaten vinden. (want men
heeft zelf reeds Kreeften gevonden, die zo wel op den Rüg
als van onderen Pooten hebben, en dus op beide Zyden loo-
pen kunnen, zo als in het Eabinet van Zyn Hoogheid, den
Heere Prince van Oranje en Nasfouw &c. &c. & c ., te zien is.)
W y kunnen het egter geheel niet van ons verkrygen, te
moeten itellen, dat het volftrekt nodig geweeft is, in den beginne
alle de Zoorten te Scheppen, welke in het vervolg van
tyd zig op den Aardbodem vertonen zouden, maar zyn veel
eer van gedagten , dat het tot het Oogmerk des Scheppers
toerykenae was, alleen maar de Hoofd-Zoorten te Scheppen,
zynde uit derzelver onderlinge Vermengingen naderhand tot
op den huidigen Dag to e, een meenigte van Onder-en Byzoor-
ten ontftaan. Op aezelfde wyze ontkennen wy dan ook, dat
in de eerfte Kreeft het geheele Nagellagt der Kreeften geftoo-
ken zou hebben; maar gelooven, dat de Trekken en het
Beeid van de navolgende eerft ieder keer door de Bevrugtinge
( zo als wy die boven verklaard hebben) ontftaan is , namentlyk
uit de eigenäartige Toebereidinge der Zappen welkers by-
zondere vermenginge dan ook tot voortbrenging der. byzonde-
re Zoorten gelegenheid gegeven h e e ft: want het is daar uit
reeds klaarblykelyk te zien dat het vermögen om eene Ge-
daante o f een Beeid te ontwerpen in de Zappen zelfs beruft,
gelyk dit ook hier uit blykt, dat aan zommige Dieren lang na
hunne Geboorte, geheele Ledemaaten aanwasfen, welke zy
te vooren niet hebben gehad, als by voorbeeld de Schaaren
der Kreeften, de Hoorens der viervoetige Dieren, de Tanden,
en dergelyken.
W y laaten nu andere Bellisfen, o f onze Verklaring aan de
Geheimnisfen der Natuur, ten opzigte van de Voortteeling,
eenig nader Ligt byzet, o fn ie t? Zeeker is het ondertusfchen
dat men overal ook in het allerkleinfte Schepzeltje gewaar
word, hoe g'root en verheeven de Schepper is , en hoe veel
duiftere en wonderlyke Zaaken de Natuur nog in haare verborgene
Wegen en Werkingen bedekt houdt ? welke voor
ons nog loutere Raadzelen zyn , en mogelyk altoos zullen
blyven.
W y laaten het derhalve hier op.beruften, en gaan thans tot
de Befchryvinge der Plaaten over.
T A B . F.
Fig- i- T A E Lang-geftaarte Kreeften; worden elgentlyk
Kreeften genaamd; maar die met een körte Staart,
( die men ook wel Ongeftaarte noemd, om dat zy hunnen
kleinen Staart geheel ombuigen, en hem van onderen in een
holte tusfchen de Pooten verbergen) dragen in het gemeen
den Naam van Krabben o f Zee- Spinnen. Van dit laatfte Zoort
word ’er ons een in deeze Plaat vertoont, die men de Steeke-
lige- o f Doom-Krabbe noemd. R um p h noemt hem: Cancer
Spinofus, en L in m ä u s : Bracbyurus Crßatus.
Men verdeelt de fteekelagtige Krabben, in twee Zoorten,
het eene Zoort heeft körte, en het andere lange Armen met
Schaaren. De laatfte worden wederom in groote en in kleine
verdeelt. De tegenswoordige, die hier vertoondis, behoord
tot het Zoort met körte Armen, want fchoon die tamelyk lang
fchynen te zyn. zo hebben ze dog met de agt Pooten een zeekere
evenredigheid, zynde by de andere Zoort de Armen wel
drie o f viermaal langer als de Pooten. Dit Stuk is rood ge-
kleurd, om dat het gekookt geweeft is, dog de natuurlyke ko-
leur is morsfig graauw, en de Schaal is doorgaans met een ruw
flykiigtig Mofch bedekt. De Bouw-Orde van deeze Schaal,
die eene tamelyke dikte heeft, is van agteren breed en rond
en naar vooren toe meer puntig te zaamen loopende. De Op-
pervlakte heeft vier afgeperkte Hoogtens, en is voorts met
veele Steekels o f Doornen bezet, die van binnen hol z yn ,
.door dien het Vlees van het Dier mede doornig i s , welke
Vliesägtige Doornen in die van de Schaal infteeken. Ter
zyden naar vooren to e , zyn deeze Doornen langer als de
overige; maar midden voor het Hoofd zitten ’er twee, die de
allerlangften en dikften, en te gelyk iets omgekromd zyn.
Onder deeze twee Doorns o f Hoomen hangen Lappen na
onderen toe, even eens in taanzien als de bladeragtige Bek van
de Sprinkhaanen. T e r zyde van deeze Hoorens ftaan de twee
Oogen, in wyde holtens aan het uiteinde van zeekere Kokers,
die zy verlangen en uitfteeken können, waar door z y het
( d ) Uit dien boofde zyn ’er in der daad meer zoorten van gedaantens
Jtbien na verloop van Jaaren ontfiaan zullen, want de Natuur fcbept \
vermögen Hibben, niet alleen voorwaards, maar ook ter Zyden,
en naar agteren toe te zien. De Pooten zyn uit v y f
Leeden te faamgefteld, en zitten onder aan de Borft naaft elkander.
Het eerfte L id , van het Lichaam afgereekend, is
k o rt, dan volgen drie lange Leeden, en aan het einde een
korter, waar aan een fcherpe kromme punt z it, die veel over-
eenkomft met een fterke klaauw van een Vogel heeft. Aan de
Armen ziet men de Schaaren, die de Gedaante van een lange
puntige.Nyptang hebben. Z y worden gegeeten, hoe wel maar
van de Indianen en van arme Lieden, door dien ze niet heel
fmaakelyk zyn.
Men vind ze zo wel in de fFefi-Indien als in •Ooß-Indien,
dog nergens op het Land; maar altyd onder de Steen-Rotzen,
die met Koraal bewasfen z y n , werwaards zy ten tyde van
buijig Wedr gewoon zyn te vlugten. Men . heeft verfcheide
Byzoorten , die ten aanzien van hun Beloop langer o f korter
zyn , o f eene meer gewelfde Schaal, o f ook längere Doorens
bezitten, zynde de koleur ook zomtyds verfchillende, want
men vind ’e r , welker Schaal fneeuwwit o f rood gefprenkeld
is. In het Water zetten zy zig al roeijende met Poten en
Armen voort.
Fig. 2. Deeze Krabbe is van een geheel andere Natuur, als
de voorgaande, behoorende tot de Bracbyurus Laves o f kort,
fcbaalige Krabben. De Natuurlyke köleur van de Schaal is
graauwägtig-groen, en zo dun, dat men ze fchier niet aanraa-
ken kan, zonder ze te breeken, en daarom byna doorfchy-
nende. De Oppervlakte heeft geheel geen Steekels, maar aan
de Zyde na vooren to e, ziet men aan weerskanten zes Doorens.
De Oogen zyn klein, en ftaan verre van elkander,
door dien de Schaal bykans Vierkant is , en dus vereifcht word
dat de Oogen verre van elkander afftaan. Terwyl ook de
Oogen op zeekere Vliezen o f Blaazen zitten, zoo heeft het
Dier het vermögen dezelve zeer verre te laaten uitpuilen,
waar
in bet Dierryi mogelyk, als ’er hedendaags gevonden worden, die mit-
it haaren voonaod vanßoffelykbeid beßendig nieume gedaantens.