( )
ze Hoorh is fiieeüwit, glad, en overal met fwarte itippen
bezet, als o f zig de Vliegen in meenigte daarop gezet, en
den witten grond door haar drek bevlekt hadden.
Fig. 8. Dewyl de Hoorns alle maar uit een eenige Schaal.
beftaan, zo rekend men ook zekere eenfchaalige o f enkelde
Schulpen daartoe, welker Inwoonders aan den eenen kant,
tegens de Klippen o f Zeegrond vaft zitten, en aan den anderen
kant, o f op den rü g , met een min o f meer gewelfde
Schulp bedekt zyn. Deeze eenfchaalige Schulpen beftaan in
drie Hoofdzoorten, als in de Zee-Ooren, Klipklevers en Opercu-
la callorum. De Zee-Ooren zyn o f lang o f breed, verder groot
en klein, en hebben in de Schaal een regel doorboorde gaa-
ten. Z y blinken in het gemeen als het fraaifte Paarlemoer.
Aan het eind ziet men een verfleete enkelde Omloop van een
Gier. De Klipklevers, die men ook Lammes en Scboteltjes
noemt, zyn o f plat, o f verheven, glad o f geftreept, met
en zonder ribben, aan den rand egaal o f uitgetakt, o f ook
hoekig, en met ftraalen voorzien. In het midden hebbenze
een, o f twee, o f geheel geen gaatje, zommige zyn rond,
andere langwerpig, eenige hebben een fcheiwand van onde-
ren, anderen niet, en zommige hebben boven een kromme
punt als een ftompe klaauw van een Roof-Vogel. Veele
zyn buiten gemeen dikfchalig, andere dun, en nog andere ge-
lyk een Vlies doorfchynend. De veranderingen der koleureö
en tekeningen zyn ontelbaar. Hiertoe behooren nu de Schilden,
de Lampen, Orlamjes, o f Vtfchhuiven, enkelde Zotskappen, de
Eetleepels, de Scboteltjes, de Scbildpadde, Luyzen, de Sleutelga-
ten, en dergelyke. De Opercula callorum eindelyk zyn geen
harde Schaalen maar Pergament-agtige Schilfers, die een byzonder
zoort van Slekkeri bedekken, gelyic de Nagel den to&
der Vinger. Men heeft daarvan ronde en langwerpige: zy
zyn doorfchynend gelyk Hoorn,, en hebben ftreepen, die uit
een zeker punt naar den rand toe uitfchieten.
Wat dan de tegenwoordige A f beelding aangäat, zo word
ons daarin een Ktipklcver vertoondj die tot de zogenaamde
Schilden getelt word, en waarvan men veele Byzoorten vind.
Men ziet hier deeze Schuld van binnen, zynde in het midden
met een fraaije bruinroode vlek verliert. De breede rand
is .w it en doorzigdg als Glas Porcelein, zoo dat overal de
Plekken, die aan de andere kant ftaan, daar door heenen
fchynen. Van buiten ziet ’er de Schaal, die iets geweift
is , als het fraayfte Schildpad uit, en fchynt ook de gedaante
van een Karet o f Land Schildpadje te hebben. De rand iS
boogsgewys uitgetakt.
9* T en laatften ziet men nog op, deeze Plaat een
Gaaper Schulp van een Appelbloezeme kouleur, die de egte
Venus-Doublet genaamd word. Op het oppervlak van de
Schaal ftaan verheve dünne Ribben, en de Stekels die men
aan de Zyde z ie t , zyn niets anders als voortzetzels der
Ribben. Terwyl nu deeze Stekels aan deeze Schulp een byzon-
derheid zyn, zoo vind men daartegen veele van dezelfde zoort,
dog zonder, o f met zeer körte Steekels. Dus heeft men
ook nog veele andere Venus-Doubletten, als onder anderen
het Oude W y f, zynde mede uit dit Geilagt, en dan uit het
Geilagt van de PeÜines het bebloed Venus Hart, en de geribdi
Venus-Doublet.
T A B . B. V L
Fig. t . / "V n d e r de Kirik-Hoorns, waar van w y reeds by
\ _ ß yTab. B. I I . fig. 6. gefprooken hebben, zyn de
Tritons-Hooms zonder twyffel de grootfte en fraayfte van
het heele Geilagt.
Een dergelyke word ons alhier vertoond: Men noemd ze
Tritons - Hooms, om dat de Tritons o f Watermamen met deezen
Hoorn plagten afgebeeld te worden.
Behalven dien, heeft men hun ook de Naam van Tram,
pet- Hoorns gegeven, dewyl de Indiaanen deeze Hoorns ip
plaats van Trompetten gebruiken, want zy maaken aan de
Punt een Opening, zetten zomwylen daar ook een Mond-
ftuk op* en zyn dan in ftaat, met deezen Hoorn een ysfelyk
Veldgefchry te maaken. Het iraaye TupC^hoone Origmeel
is over een Voet lang, en heeft Golven die met een verheve
koleur pryken. Deeze Golven beftaan in dubbelde
bruinroode vlakken, die ’er alle als kromme boogen uitzien , en
geftadig door zoortgelyke iheeuw witte boogen afgewisfeld
worden.
Deeze kromme vlakken ftaan in Regels, en worden met
dwarslinien, die in gekorve, en niet diep leggende Voorens
beftaan, afgezonderd. Aan de Punt verflauwen de Golven,
zynde deeze Hooms aldaar in ’t algemeen iets roodagtag»
het geen vermoedelyk van den Ouderdom afhankelyk is. _De
Mond is aanzienelyk wyd, overal aan den Rand met witte
verheve Ribben, waar tusfchen over ’shands donker bruine
Plakken ftaan uitgemonfterd. Inwendig is de koleur rood-
agtig wit als de bloezem van Abrikoozen.
Fig. 2. De Bahken o f Cymbia, die men ook Booten noemd,
worden van zommige SchryVers als een Byzoort van de
Wellen aangezien, niet tegenftaande zy meer overeenkomft
met de Bel-Hooms hebben, die men ook Eijer- o f Blaas-
Hoorns noemd, om dat zy zeer ligt, dun, en tamelyk hol
van ly f zyn, fchoon zy in de lengte uitgeftrekt zyn.
Men noemt ze Booten, Bakken, o f Troggen, om dat ze een
lange en wyde Mond hebben. Het tegenwoordige fraaije
voorbeeld uit het Kabinet van den Heer Hofraaa Trm in
Nurenberg is de gekroonde Tepelbak. Men noemd deezen Hoorn
gekroond, om dat de bovenfte Omloop met Takken bezet is ,
die niets anders, als uitfteekzels van de Schaal z yn , en zeer
veel naar lange holle Nagels gelyken eh Tepelbak wil zo veel
zeggen als een Bak waar van de laatfte Gieren de gedaante
van een Tepel hebben. Zynde de Tepel niets anders als een
ftomp uitfteekzel van de kleinfte Gieren ftaande tusfchen
de Takken, en gelykende naar een Tepel aan de borft. De
koleur is van buiten koffybruin ,| en van binnen befinuld
geel. Men vind ook bonte .en gepiekte Tepelbakken.
Fig. 3. T o t de bovenftaande Tepelbak hebben wy nog een
Bak van ligter kpleur gevoegd, die daarin egter van de bovenftaande
verichild, dat ze geen kroon nog tepel heeft*
zynde van boven aan de Gieren ylak, als o f die afgeineden
waren. Deeze raare zoort word de Zmyne RuJJel genaamd.
Het Origineel is över de tien duimen lang.
fig . jf.. zeJfde Kabinet van H“ “ " vwn gcnoemden
Heer Höiraau xrem, vinden wy hier , een Virgtnifcbe
Hoorn met zyn Teelt afgebeeld, het geen de opmerkzaamheid
der Liefhebbers waardig is. De Hoorn op zig zelve word
van Lifier Buccinum Ampullatum genaamd, maar behoord tot
het Geilagt der Vygen, als hebbende daar mede de iheefte
overeenkomft, uitgenomen dat de Gieren boven plat en
kantig z yn, en te gelyk in een toomagtige Punt met breede
omloopen eindigen.
Het flo ofd Oogmerk ondertusfchen, waarom wy deezen
Hoorn hebben laaten a f beeiden, is de Teelt, welke wy iets
nader befchryven moeten.
Daar waft namentlyk uit het vleesachtige Lichaam van de
Siek, Xzop veeLmen namentlyk aan de naarigten, in deeze
duiftere zaak geloof geven kan) een lederagtige Streng, die
men de Navel-Streng noemen kan, en die in de Afbeelding-
by de'Lettprs a, a , te zieh is. Aan deeze Strertg, die uit
den Mond van den Hoom uitwaft zitten eeri meenigte van
Witte lederagtige .dikke Blaadjes aan de eene zyde vaftgehegt,
z o o . dat ze omtrent een'zesde van een duim van elkanaer
afzitten. Alle deeze Blaadjes zyn uitgehold als Scboteltjes*
en leggen als zobdanige over elkander, zynde van onderen
met Ribben bezet, waar door ze in haaren omtrek veelkan-
tig fchynen te zyn. Deeze Schooteltjes moeten nu naar alle
waarfchynlykheid het Bedde , o f de Moeder z yn , waar in
de Jonge Hoorns geteeld worden, niet tegenftaande men
dit Gewas in voorige tyden voor een zoort van Koraal-
g j Gewa*