ftrykcn kan, in welk laatffce geval men zeggen zoude, dat de
ftekels glad waren. Aan den Voet hebben deeze ftekels een
uitfteekenden riDg, en onderdenzelve een voetftukje waarmede
z y op de Wratten vaft zitten. Zo veele Wratten 'er nu zyn ,
zo veele ftekels zyn ’er oök, en wel met die ohderfcheid, dac
op de grootfte Wratten de langfte, en op de kleinfte de kortfte
ftekels zitten.
Men vindt ook van die zelfde ibort eenige die zeer zeldzaam
z y n , hebbende namentlyk bönte ftekels 1 welke ’er zeer
fraay uitzien. Want de ftekels van dat ibort hebben van on-
deren op tot na boven toe breede fneeuwwitte ringen» die
wederom met fwarte ringen afwisfelen, op de wyze, zo als
de Herders fomtyds hunne ftokken affchillen. Doch verder
komen zy met de bovenftaande in Bouw-Order overeen.
Fig. 2. De Zee-Appel, die men hier ziet; is dezelve, die
wy zoo even met zyne lange ftekels gezien hebben, .en die
ook op Tab. D. Fig. 7. met zyn fwarte huid afgebeeld was,
wordende nu geheel wit, en zonder die huid en ftekels vertoond.
Wy gelooven dat die fwarte huid, tot niets anders
diend, als .om de Schaal, die uit zo veel honderde kleine
ftukjeS beftaat en zeer bro sis, aan elkander vaft te houden,
öndertusfehen kan men deeze huid met zoet laauw water los
weeken, en zagjes afborftelen; voorts de Schaal in de Zon
blykende word ze fneeuwwit, dog de tien enkelde, o f v y f
dubbelde fwarte ftraalen blyven onveranderlyk, en dit onder-
fcheid deezen Zee-Appel o f kleinen Tulband van alle andere
gemeene en eetbaare Zee-Appels, die mede zulke groote
Wratten hebben , dog andere ftekels dragen, en nooit zo
rond en fraay gewelfd zyn.
Fig. 3. W y hebben niet alleen. in de Inleiding, mäar ook
in de Befchryving van Tab. D. Fig. 1. aangetoond, dat niet
alle Ecbini Spatagi o f Setofi, namentlyk Hart- o f Eyvormige
Zee-Appels met borftels, eenderley beloop van Bouw-Order
hebben, want Hert- o f Eyvormig te zyn maakt reeds een onder-
lcheid, behalven dat zo wel de Hertvormige als Eyvormige
wederom verfchillen. Zulks toond onder anderen de tegen-
woordige Eyvormige Ecbinus Spatagus aan- Wel is waar, dat
de borftels, de fchaal, en de plaats van den mond en van het
agterfte aan deeze even zo gefchapen z y n , als aan andere
van dit Geilagt, maar het bovenfte Welfzel van de fchaal is
geheel anders gebouwd. Men vind namentlyk boven ¿p een
vyfftraalige Figuur ,' die uit zeer diepe voorens o f geuten be-
ftaat, waar van de vier groeven, die ter zyde uitloopen, fmal
zyn, en op haar Bodem met een enkelde regel van doorbrooke
Linien voorzien zyn. De vyfde geut integendeel is zeer breed,
en byna zo diep, als de halve hoogte van het geheele Ver-
welfzel bedraagt. Ook heeft de Bodem van deeze geut twee
regels van doorbrooke Limen, en is behalven dien niet alleen
op deezen Bodem, maar ook aan de Zywanden van de geut
gerimpeld. Deeze goot gaat ook om de Schaal tot aan den
mond toe voort. Tegen over deeze goot ziet men boven op
de Schaale een lange verdiepte Naad, die zig tot aan de agterfte
opening uitftrekt, welke tamelyk hoog in den plat gedrukten
rand ftaat. Voorts hangt de Schaal uit enkel Vierkante Blaad-
jes aan elkander, en is met een ontelbaar He'ir van kleine korlt-
jes, waar op de borftels ftaan, bezet.
Fig. 4. W y hebben reeds gezegd, dat niet alle Zee-Appels
van een foort eenderley ftekels hebben, zulks bewyft onder
anderen de tegenwoordige. Hy is een groene Ecbinus Miliaris,
en Ijeeft körte, ongemeen fraaije Violetkleurde ftekels, welke
van die in verfcheiae ftukken verfchillen, die wy Tab. D. I I .
Fig. 5. gezien hebben, want deeze zyn van onderen tot boven
geheel V io le t, de voorgaande integendeel waren maar ten
halve Violet, voorts zyn (ieeze korter eti dikker, eh hebben
ook een anderen Voet.
Fig. 5. De tegenwoordige Zee-Appel is de Ecbinometra digi-
tatajecunda, een byzonder fraay ftuk. De Schaal op zig z<lc
is juift niet veel anders als die van de gemeene Zee-Appels met
middelmatige groote Wratten, maar de ftekels zyn van een geheele
andere Natuur. Van kouleur zyn zegraauw, tamelyk
dik* en in het midden iets dikker, als naar beide eindens toe,
alwaar zy ftomp toegefpitft zyn. De Voet van ieder ftekel
heeft een klein bazementje o f Voetftukje, waar in een holte
is , die op de Wratten van de Schaale paft. Ieder ftekel is
over längs gevoorent o f met ftrepen bezet, die alle uit
enkele regels van kleine korltjes beftaan, zo dat ze gekartelt
o f gegranuleert fchynen te zyn. Het getal van deeze ftekels
is omtrent zeitig aan een Zee-Appel, zonder de kleine te re-
kenen, die beitendig nawasfen. Een iegelyke ftekel ftaat in
fierlyke kransfen van twintig kleine witte ßlaadjes o f Scbilfert-
jes, die’er als Tongetjes uitzien, en op de Schaal om ieder
wrat in een kring, gelyk een kroon ftaan , dog met hunne
Puntjes den ftekel omvangen, om hem dies te beeter vaft te
houden. Behalven dien, vind men ook nog, tusfehen twee
regels ftekels, een dubbelde regel van deeze Blaadjes ftaan,
waar van zig de eene regel na deeze, en de andere na de andere
zy vertoond, om de gantfehe regels van ftekels vaft te
houden. Boven, waar den anus van het Dier is, ftaan v y f
körte ftekels in een ordentelyke vyfhoek om die agter-opening
heen, maar de mond word onder met een dubbelde regel van
zoodanige körte ftekels , dat is, met tien omvangen, zynde
alle de overige ftekels lang.
Dit foort behoord mede onder de Tulbanden, even als de
zoogenaamde Ecbinometra digitata prima, en behoord tot dac
foort, dat men veel1 in_verfteening maar weinig in haare Na-
tuurlyke gedaante vind, öm dat hun Vaderland op de diepfte
Zee-gronden is. Zomtyds hebben zy ook bonte ftekels.
Ftg. 6. Deeze Zee-Appel is de gemeene Ecbinus Mammillarit
o f efculentus met zyn ftekels, zoo als w y die zonder ftekels op
Tab. D. I. Fig. 8. gezien hebben. De ftekels zyn lang, glad,
digt, fpiesvormig, bruinagtig, en klinken , wanneer zy val-
len, alsMetaal. Op de Breuk zyn ze w i t , hunne Punten
zyn fcherp. Midden in het rond van deezen Zee-Appel ziet
men den mond 5 mitsgaders de Taaden van het Dier. Deeze
Tanden beftaan uit v y f driehoekige, uitgeholde kromme
Beentjes , welker Punten buiten de Schaal als een kegel te
famen ftaan. De breede eindens van dezelve ftaan binnen in
de Schaal in een krans.
Fig. 7 en 8. Wy zien in deeze Afbeeldingen de ftekels van
de Ecbinometra digitata prima o f groote Tulband, die Tab. Ü.
Fig. 2. vertoond en befchreeven is. Deeze ftekels zyn glad.
driekantig, van binnen digt, en egter ligt. Als zy tegens elkander
vallen geeven zy een heldere klank. Boven zyn ze
merkelyk breeder als onder, zynde van onderen met een wit
verheven randje ingevat, en met een rond uitgehold knopje
voorzien. Van binnen zyn ze wit, van buiten helder- of don-
kerbruin, ook wel geelagtig, en fomtyds met witte banden
omgeven, dog de meeften hebben geen banden. Na dat de
Zee-Appel groot o f klein is , zyn ook deeze fteekels korter of
langer, dikker o f dunder. Men ziet zoo wel de Appels als
Steekels ieder afzonderlyk in de Kabinetten, want een zulke
Zee-Appel met zyn ftekels daar o p , is zeldzaam, tenwaare
men, zoo als fomtyds gefchied, de ftekels op den Appel
lymen wilde, in welk geval dog de onderfchragende Tongetjes
ontbreeken.