S . C .'M ittler a (t n a c.jru u cit!- l j 6a-
¿ M 2 reo (2yJdo/cer
(*$)
raddigheid naar evenredigheid van haare lengte en van de dikte
van het Dier, eens o f tweemaal om-deszelfs L y f om, en drukt
hec zelve, al coedraaijende, zodanig te zaamen, dat de Been-
deren en Ribben in hec L y f beginnen aan ftukken te kraaken.
Gechprende deeze vreeslyke Handeling zoekt zy met den
Kop, den Kop van haaren R oof op, en byt dien in den Neus,
zo dat het Dier llikken en vallen moet. Zo ras dit gefchied,
en het Dier verworgd is, zo flingert zy zig van het zelve los,
gaat ’er voor leggen, en bekwyld, en bezeeverd het gantfche
Dier van alle kanten zodanig, dat het glad en met een walgchelyke
flyra fchynt overtrokken te zyn. Dan fpalkt zy de Kaaken
verbaazend wyd op, legt zig voor den Kop van het Dier, en
fchuift, en flokt het zo van langzamerhand geheei naar bin*
nen, waar mede zy meer als een halven Dag doorbrengt. Als
nu het Dier ingeflokt i s , en haar nog voor in de Balg z it,
dan is zy te zwaar en te geballaft, om voort te kruipen of te
fpringen, maar blyft zo lang op de Aarde leggen, tot het Dief
eenigermaate verteerd is. Hier op geven nu de Jaagers naauw-
keurigagt, want als zy een Slang-met een zo belaaden Buik
vinden, treeden zy onbefchroömd toe, flain ze met Knüppels
op den Kop dood, ftroopen de Hüid a f, en verkpopen die
duur, wordende daar van allerhande ftukken tot Kleeding ge*
maakt. Van het Vleefch deezer klangen maaken zy een leji*
kere ragou, dien wy hun in het geheei niet misgudnöh.
T A B . L. I X .
Fig. i. X V T y hebben in de Inleiding gelegenheid gehad, te
V V melden , dat de Klapper- o f Ratei- Stangen de
aldervenynigfte van allen zyn , zo dat ,haar Beet binnen vier-
en-twintig uuren doodelyk is . " Terwyl nu de Voorzienigheid
aan deeze Slang een Ratei gegeeven heefc, waar van zy den
Naamdraagd, zo zal het der moeite wel waardig zyn, die, naar
aanleiding van deeze A f beelding, nader te befchouwen.
De Ridder L in n ib u s geefc drie Zoorten op, -waar onder
zig ook deeze bevind, die van Hem Crotalus DuriJJus genaamd
word, de grond koleur is witagtig en heeft afchgraauwe vlak-
ken, want de meefte Schubben zyn wie, en eenige weinige
afchgraauw. Over den Rüg tot aan den Staart gaat een Keeten
van langwerpige Vierkanten, die met zwarte ftreepen ingevat,
maar van binnen o f in het midden afchgraauw zyn. Om den
Buik, en om een gedeelte van den Staart leggen Schilden in
de gedaante van halve Ringen, die onder elkander gefchooven
zyn , en als verlengde Schubben moeten aangezien worden.
De Kop is breed, en heeft gröbte Oogen.
Het merkwaardigfte aan deeze Slang is de Ratei, waar van
ze den Naam draagd. Dezelve beftaat in eenige aan elkander
hangende Perkamentagtige breede Blaazen , die, wanneer zy
gefchud worden, een geraas maaken. De tegenswoordige
heefc tien zulke Blaazen, en door dien deeze Slangen groot
worden, zo is ook het geraas, dat zy met den Staärt malten*
aanmerkelyk, zo- dat ’er de Menfchen door gewaatfchouwd
worden. Het äs te verwonderen, dat de Varkens in Amerika
deeze Slangen begeerig'opzoeken, en opvreeten. Men zegt,
dat de Eekhoomtjes en Vogels door de vergiftigen Adern van
deeze Slangen zo duizelig worden, dat zy uit de Boomen vallen
, en aan deeze Slangen dus ten prooy verftrekken, wordende
naderhand van haar opgegeeten. Voorts is aan te merken,
dat deeze Slang ook op de Boomen kruipt, dikwils geheei
overeind ftaat, verre fprongen doec, en zig in knoopeft
flingert, dog van ’t zelfs zelden eenig Menfch o f Dier aanvald,
ten zy getergd wordende. Men geeft haar in America den Eer-
naam van Vorßin der Slangen.
. Fig. 2. Van deeze Slang weeten wy geen ander Berigt te
geeven, als dat zy loodverwig van koleur is, hebbende twee
witte vlakken aan den Hals. Z y is zeer lang, met breede
'Schilden over het Lichaam bezet, en agter dikker als voor.
De Schubben zyn itomp Vierkant, in het midden, iets witagtig.
De Staart is klein en, loopt'op'eenmaal fpits ten einde, als of1
die eens afgeknot ‘ en weder aangegroeid was. De Kop is
klein, de Schilden onder het Lichaam gelyken naar Ringen,
die onder elkander gefchooven zyn. Heur Vaderland is Bojlan
in Niem Engeland,
T A B . L. x.
Fig. i . /-'vffchoon ’er geen Slangen met twee Koppen zyn,
zo heefc men dog een Zoort die Tweeboofdig
genaamd word. Men ziet een dergelyke hier afgeteekend. Z y
word Tweeboofdig of Biccps genaamd, dewyl ze niet alleen agter
en voor even dik is, en geen fpitzen Staart heeft, maar ook
om dat zy op de wyze der Wormen zo wel agter uit als voor
uit kruipt, en daarom noemd men ze ook in Duitfchland Dop-
pelfcbleicber, dat is Dubbelde Kruiper. de Heer L in n i e u s
noemd deeze Ampbisbana Fuliginofa. Z y heeft veele zwartag-
tige Ringen op een witten grond, en hier door noemd men
ze ook Ringel -Slang. De Kop is klein en fpits, zo als ook de
Staart. In den hiond zyn geen Tanden, maar zy zweigt de
Spyzen, als Torren, Wormen , en dergelyke, geheei door.
Om het Lichaam, enom den Staart zyn veel Ringen, die uit
enkel Schubbetjes beftaan. Men vind ze in America.
- Fig. 2. De meenigvuldige Zoorten van Slangen en hunne
verfchiliende koleuren en Teekeningen zyn naauwelyks te be-
paalen. Het Oog ontmoet geftadig nieuwe Voorwerpen. De
tegenswoordige is van Surinaamen, haar grondkleur is bruin
geel, op den Rüg ftaan krom getrokke donkerbruine vlakken.
De Kop is kort en breed.
II . D u e l . R T A B . L . X I .