T A B . C. I V.
1 ‘ T ^ | eeze i^Mnfcbe Nagt-Kapel is vaii een verwonde-
_ L / renswaardige groote Prägt: Men brehgt ons
dezelve uit Aßen en uit America, alwaar ze op de Oranjeboo-
men gevonden word; dog de Aßatifche, dergelyke een op deeze
Plaat afgebeeld is , zyn de grootfte. Men konde een B'oek
vol van deeze Kapel alleen lchry veri, indien men alles ophaa-
len wilde; dog terwyl wy eens vooräl denken kort te zyn,
zoo zullen wy ilegts het voornaamfte aaninerken.
Eenige noemen deeze Kapel den grooten Atlas en teilen heiö
onder de Zydeworms-Kapellen o f Bombyces, door dien de
Rups, Waar uit deeze Uyl komt,’ een dikken draat fpint. De
Rups isgroen, en met geele Ringen be zet, hebbende aan
ieder lid of ring vier Oranjekleurde Bulteii, die met Borftels
omvangen zyn. De Vleugelen van deezen Nagt-Kapel zyn
aan het Lighaam Koffybruin, en aan den Rand geelagtig. Alle
vier de Vleugelen zyn fiekkelvonöig en hebben een dubbel-
den uitgetakten Zoom, waar van de bovenfte,, o f binnenile
de Ichildering van het zoogenaamde Turks Papier heeft; maar
de buitenfte Zooin beftaat in . een geele uitgetakte, en met
den Pleureufen Rand gelyk laopeflde ftreep. Het oppervlak
der Vleugelen blinkt gelyk Atlas, en heeft zeer hoog opftaan-
de ftofveederen , uitgenomen op de vier zilverkleurde , en
met eengeelen rand ingevatte Velden o f Schilden, want aldaar
fchynt het bloote vliesagtige deel der Vleugelen gelyk als
Mufcovies glas door, en zyn als Venfters in de Vleugelen iü
’t aanzien.
W y hebben te vooren gezegd, dat deeze kapel een Nagt-
Kapel is. Deeze zaak moeten wy om dies wille nader bepaa-
len , om dat haar in de Afteekening zulke Sprieten gegeeven
z yn, als men maar by de Dag Kapellen vind, en haar niet
toekoomen, want deeze Kapel heeft wel zeer lange, maar
teffens ook ruige Sprieten op dezelve wy ze, zoo als die alle
Nagt Kapellen hebben, namentlyk metveele Borftels, ofmet
een Baard bezet, digt aan het Hoofd breed zynde, en allengskehs
in een fmalle Punt uitloopende. Ook heeft deeze Kapel in de
gedaantevan zyne Sprieten nog iets byzonders, doordien aan
ieder Lid, (waar van eefi groote meenigte te zaamen een zoo-
damgen Spriet uitmaaken) vier Borftels Zitten, namentlyk aan
jeder zyde twee. Deeze Borftels ftaan naar beneden toe gelt
eerd, en maaken met de Spriet een driehoek, zoo dat die
Sprieten driekantig fchynen te zyn. Ondertusfchen is het
geene wy hier. aantoonen een fout in de Teekening, waar
van wy reeds in de Inleidinge gewaagt, en de Leezers gte-
waanchuwd hebben, zynde op deeze Plaat nog een paar Hp,.
gelyke misflagen ingeiloopen» gje wy not oantuonen zullen.
Fig. 2. In deeze Afbeeldinge ziet men een kleine, dog zeer
fraaije Swinaamfe Kapel, zy behoord onder de Dag-Vlinders,
en verdient önze Opmerking. Derzelver Rups word op een
Boom gevonden, dien de Indiaanen vöor een- zoört van Mifpel-
Boom houden: zy is aanzienlyk groot, van grondverwe geel,
en heeft overlangs van het L y f fraaije roozeroöde ftreepen.
De Kop van de Rups is bruin, de Pooten zyn roozerood,
en ieder Ring van het Lichaam heeft vier fwarte fteekels. De
Kapel, die uit deeze Rups komt, heeft alle mogelyke fraaijig-
heid, die men zig aan het Oog voorftellen kan, en door de
Kunft nooit genoegZaam kan nagebootft worden. De Vleu-
gels hebben een pragtige Ultramarin blaauwe koleur, die met
een zilverglants als overgooten en met Spaans groen en Pur-
per doormengt is , zoo dat men op iedere keering en wen-
ding der Vleugelen in het onzeekere gefteld is , o f men een
gepolyft zilver, o f berlynsblaauw, o f groen Fluweel, ofeen
Goud Purper, gezien heeft. Men doet derhalven geen on-
regt, wanneer men deeze Kapel, voor zoo verre de koleuren
aangaat, voor den Koning van alle Vlinders houd. Zelfs is
de Europifcbe Kapel die men de Changeant o f de weerfchynende
noemd, en op wiens Vleugelen zig by iedere fwaaijing een
heerlyk Purperagtig blaauw uitgiet, maar een fchaduwe tegens
deeze. Aan de buitenfte Rand der Vleugelen, die iets uit-
getakt, en met een Oranjegeele Zoom omringtis, vertoonen
zig hier en daar witte ftreepen, die omtrent gelyk het Kwik-
zilver blinken, en met een Appel-bloeleme koleur vermengt
zyn. Aan de onderfte zyde heeft deeze Kapel op de voorfte
Vleugelen twee, en op de agterfte drie Oogen, die in een
gelpikkelde grond ftaan. Deeze Oogen zyn uit een Oranje^
geele vlak, en eériige fwarte eh groené Ringen te faämeh g&
fteld. De Ridder Linnaeus noemt deeze Kapel Menelaus, de
blaauwe Satyn-Kapely eene der Griekfche Riddérs.
Fig. 3. Onder de Indiaanfcb'e Kapellen word ook een geheel
byzonder zoort gevonden, die ten aanzien van het Lighaam en
van de Vleugels met de Kapelleñ overeenkomt; maar ten op¿
Zigte van de Sprieten daar zeer van afwykt: want in de Plaats
der Sprieten komt voor aan het Hoofd een lange- en dikke hollé
Hoorn, o f üitrteekzel als een'tromp, het geen geelagtig vari
koleur, en by na heel doorfchynend is. Dit uitfteekzel is aan
het Hoofd zoo bréed als het Hoofd zelve, fteekt omtrent eeni
duim lang vooruit, en eindigt met een ftömpe Punt.
Men noemd dit zeldzaam Infeil: den Laniaafn-Draager, eri
zulks niet zonder réedén: want deeze lange iriuyt geeft in het
donker een ligt, gelyk ,de Pbofpborus, zoo als teri naaften by
de zoogenaamde St Jans- o f Glm-fVormen in Europa; en eenige
Schryvérs verzeekeren, dat, wanneer men eenige Lavtaam-
Draagers te zaamen in een Glas in een donkere Kamer op dé
tafel fteld, men daar by leezen en fchryven kan; maar zoo
ras zy fterven, gaat ook haar Licht o f Glans weg. De Vleugelen
zyn langer als zy breed zyn. De voorfte hebbén geele
yiakken in een groene grond; die met een ontelbaare meenigte1
van witte Puntjes, die het Oog naauwelyks onderfcheideri
kan, bezet is. De agterfte Vleugels daar en tegen zyn over
de helft bruin geel geftreept, eri de uiteindens van dezelve
Zyn gehéel donkerbruin. Eenige Schryvers teilen deeze Ka¿
peí ondér de Sprinkbaanen.
Dog dé Ridder Linhaus telt die onder de Cicaden, welke
by hem de eerfte Bendé Van de Hemipteray o f halffchildige In-
feäen uitmaaken.
Ftg. 4. Deeze Europifcbe Dag-Kapel is donkerbruin, en
Zomtyds fwartbruifi. De voorfte Vleugelen hebben in het
midden over dwars Oranjekleurde Banden, en aan het eirid
eenige witte vlakken. De agterfte Vleugels hebben na beneden
toe een breede Oranjekleurde Zoom, waar in aan een uitge-
takten rand een fwarte uitgetakte ftreep te zien is , ftaande
wydersom hoog eenige fwarte Punten by een groote blaauwag-
tige vlak. De onderfte zyde van deeze agter Vleugelen is
v ry fchoonder, zynde bruin, geel, wit, fwart en rood ge-
marmerd, daar en tegen ziet men op de onderfte zyde der
voorfte Vleügelen groote, fwarte, ligtroode, witte en blaau-
yrp ulakbftn . die w de wyyp als He vlakken in het Marmer
door elkanderen loopen. De' Rups, waar uit deeze Vlirider
gebooren word is doornagtig, en word aan de kleine Brand-
netels gevoriden.
Fig. 5. Hier op volgt eeö andere Europifcbe Dag-Kapel met
groote Eaauwe-Spiegels, deeze word uit een Fluweel fwarte
Rups, die zig in de groote barnnetels ophoud, gewonnen. De
voorfte Vleugelén daar van zyn aan den bovenfte rand digt aan
het Lighaam op eeri fmalle ftreek fwart en bruin gefpikkeld,-
h e r onder volgt een breed rood Veld, dat zig over het ove-
nge gedeelte der Vleugelen , üitbreid. Aan het eind van
deeze Vleugelen komen twee fwarte vlakken, aan welker laat-
fte , die te gelyk de grootfte is , een groot Oog legt, waar-
van1 de Appel fwart en rood, en de ring halfwegen zwavel-
geel, maar aan de andere helft wankleurig is , waarom nader-
hand nog een fWarte ring omloopt, vertoonende zig aldaar
nog eenige witte Punten, waar van twee in het rooae Veld
ftaan. De Zoom van deeze Vleugelen is van een doove koleur.
Belangende de agterfte Vleugelen, zoo zyri dezelve
donkerbruin, digt aan het L y f met roodagtige vlákkén bezet,
en zomtyds iets gefpikkeld. Naar den buitettften uitgetakten
rand toe is in ieder Vleugel een ¿éter groot Oog, waar van
de Appel witagtig en wankleurig g g zynde omvangen eerft
met een fwarte, en dan nog met eefi witte geelagtige ring De
onderfte zyde van alle vier de Vleugelen is fwart en graauw
gewaterd. ö
Fig. 6. Nu volgen nog twee Nagt-Kapellen, die men beide
door vergiffing onregte Sprieten gegeeven heeft, dewyl ver-
moedelyk aan de oorfpronkelyke voorwerpen de Sprieten ont-
brooken hebben.
Die