I N L E I D I N G E
T O T D E
H I S T O R I E
D E R
TWE E S L A G T IG E
WATER-en LAND DIEREN.
Wien kah verder onbekend ¿ y n , hoe läng de Kreeften,
Aalen en zommige Visfchen op het drooge wel leeven können?
Z o dat ten minften dit Kenmerk , om op het drooge, en te
gelyk in het Water te kunnen leeven , geen bepaaling voor
een Dier zyn kan, o f het Tweeflagtig is , o f niet. Ja zelfs,
wanneer men de Zaak ook iets bepaalen wilde, en zeggen, dat
de zulke maar Ampbibia zyn, die zonder fchaade beilendig in het
een o f ander Element leeven kunnen, zo zou ook deeze bepaaling
met nog meer zwarigheden vergezelt gaan. Want wie
weet, o f niet meenig Ampbibium noodzaakelyk beide Elementen
tot zyn Leeven Doodig heeft ? en bygevolg onmogelyk
met een Element te vreeden zou kohnen zyn ?
Men moet dus op andere Kenmerken bedagt z yn, om zig
eenBegrip van een Tweeflagtig Dier, een Ampbibium, te maken,
het geen nu wel tot ons Oogmerk eigentlyk niet behoord, alzo
daar toe de Befchouwinge van de binnenfte gefteltheid van een
Dier nodig is,daar wy in ditWerk deDieren maar alleen naar hunne
buitenfte gedaante befchouwen. Dog wy können egter deeze
Zaak niet gevoeglyk geheel en al met ftilzwygen voorby gaan.
D e Dieren hebben namentlyk alle, (uitgenomen de Infeilen
en Warmen) rood Bloed, ’t welk circuleert, dat is door zee-
kere Vaten in het Lichaam omgevoerd, tot het Hart gebragt, en
van daar weder weggeleid word. Dit Bloed is o f warm o f koud.
De Dieren met warm Bloed hebben een Hart met twee hollig-
heden voorzien, en d ie , .welker Bloed koud is, hebben een
Hart, waar in maar een enkele holligheid is.
Aangaande nu die Dieren welke warm Bloed, en twee Harts
holligheden hebben, zo merkt men aan, dat deeze Harts hol-
ligheden van ongelyke groote zyn. Terwyl nu evenwel de
kleinfte holligheid des Harts dezelfde hoeveelheid van Bloed
ontvangen en bevatten moet, het geen de grootfle Hartshollig-
heid ontvangt, zo moeft ’er een middel zyn, om deeze tegen-
itrydige Zaak mogelyk te maaken. Dit middel beftaat in de
Verkoeling van het Bloed, om het daar door bekwaam te
maken, dat het in een gedrongener plaats minder Ruimte hoeft
te beflaan. Hier toe dienen dan aan deze Dieren de Longen,
waar
E N befchryft de Tweeflagtige Dieren, ook
Dieren van beiderley Leeven genaamt, als zo-
danige, welke zo wel in het Water als op het
Land leeven, en haare Leevenswyze naar
welgevallen veränderen können , zo dat zy
zig eenigen tyd op het Land, en naderhand
wederom eenigen tyd in het Water ophou-
den, o f zig dagelyks dan eens op het drooge, en dan eens in
het natte Element bevinden.
Deeze Befchryvinge is de algemeenfte, die men ’er altyd van
gemaakt heeft, om te verklaaren wat een Ampbibium, o f Tweeflagtig
Dier is ; maar zy is ook teffens de onvolmaakfte, die men
van een Tweeflagtig Dier had können geven, en wy gelooven,
dat op die wyze niets onzeekerder is , als te bepaalen, welk
Dier onder de Tweeflagtige moet geteld worden, o f niet.
Een Menfch, die in het Water niet gewoon is , houd ’er
zig niet lange leevendig in. Maar de Duikers , als by voor-
beeld de Halmen (die te Halle in Saxen in de Zout-Keeten
arbeiden); veele Negers, de Ceiionfcbe Paarl-Visfcbers en zommige
Engelfcbe Duikers können zig tamelyk lang, en by beurt-
wisfeling onder het Water houden, zo dat zy voor meenig
Tweeflagtig Dier in dit Stuk niet wyken,en egter is de Menfch
geen Ampbibius.
De Zee-Koeijen ( Monates) Zee-Kalveren (Pbocet) Zee-
Paarden ( Hippopotami) Otters, Bevers, enz. leeven zo wel
in het Water als op het Land, en ftaan dog by den Heer
L in n j e u s onder de Land-Dieren, en niet onder de Tweeflagtige
te Boek, offchoon hy aan zommige evenwel den By-
naam van Ampbibius geeft.
Verfcheide Visfchen als de Zee-Hond, Roch, Steur, Lamprey,
en diergelyke, wierden van Hem eertyds onder de Visfchen
geiteld, maar naderhand onder de Dieren van beiderley
Leeven gereekend, en dit zyn dog geen Dieren, die zig ooit
op het Land ophouden, maar zy Leeven alleen maar in het
Water.
( 57.)
waar door zy een frisiche en koudere Lugt inademen, en daar
door het Bloed niet alleen in Beweeging onderhouden, toe-
bereid en veranderd word} maar ook eenigermaate verkoelt,
zo dat het in een geperlt een mindere Ruimte beflaat. Terwyl
nu de Dieren, als zy in het Water zyn, geen versiehe Lugt
bekomen, ten minften niet ordentelyk Adern haalen kunnen,
5 ° k? ni?fin ?e n*et 1 1 Water leeven, ten zy ze door
de Natuur öp eene andere wyze daar toe bekwaam gemaakt
1S » door aan het Bloed een aflyding te verschaffen
, die by zommige Dieren in eene langwerpig roride
Upenmg tusfehen de beide Boezems van Het Hart beftaat, daar
het ßlöed door een byzonderen weg uic der Longen-Slag-Ader
in de groote SJag-Ader komen kan.
Van zodanig eenHulpmiddel het E y ronde Gat, en het Slag-
Aderlyk Canaal by de Ontleeders genaamd, zyn onder anderen
de Nyl - Paarden , de Bevers en meer andere Dieren voorzien,
en men kan die uit dien Hoofde wezendlyk voor Ampbibia
houden, ja de Menfch zelve zoude (zo lang by nog in ’s Moeders
Licbaam en niet Gebooren is,') volgens deeze Bepaaling een Ampbibium
zyn.
Des niet ie min heeft de Heer L i n n ä u s ä voorgenoemde Dieren
uit de Orde der Ampbibia üitgemonflerd.
Wat integerideel die Dieren aanbelangt, die koud Bloed en
maar een Hartsholligheid hebben, zo hebben eenige daar van
werkelyke Longen , offchoon ze van eene andere, en ver-
fchillende gedaante z yn } o f zy hebben zeekere uitwendige
Werktuigen, die zy in plaats van Longen gebruiken.
De eerfie Zoort maakt by den Heer L in n je u s den Rang der
Ampbibia u it, en de tweede Zoort die der vrsßmeu. m«u nu
komen eerft in de Zaak Zelve de grootfte zwarigheden.
Zullen die Dieren, die koud Bloed, en maar een Hartsholligheid
hebben, en met werkelyke Longen voorzien zyn, door
welke zy willekeurig Ademhaalen, alleen maar Ampbibia genaamd
worden ; waar toe zal men dan de Walvisfcben, Zee-
Paarden , Otters en Zee-Koeijen reekenen ? En wanneer de
Zee - Händen o f Haaijen , Zee-Wolven, Rochen, en diergelyke
Visfchen die altyd in het Water leven, Ampbibia zullen genaamd
worden, waarom dan ook niet de Walvisfcben, Dolpbynen, en
andere, die zomtyds boven Water moeten komen, om ver-
fche Lugt te fcheppen ? Wy geeven gaerne toe, dat men aan
de Dieren , naar maate men ze uit een ander Oogpunt be-
fchouwd, een andere Rangfchikkinge geeven moet, en dat
dit'ook de Oorzaak is, waarom men zo veelderley Rangfchik-
kingen by de Schryvers heeft; maarwy merken ook te gelyk
daar by aari, dat de Overeenkomft en het Verfchil der Dieren
met en tegen elkander zo wonderbaar is, dat wy-naauwelyks
bepaalen können , waar de Grenzen z y n , o f waar het eene
Geflagt ophotid, en het andere begind. W y houden eene
Rangfchikkinge, die volmaakt is , en geen tegenfpraak heeft,
iuift met. voor geheel onmogelyk, maar gelooven teffens, dat
ze ongeraeen bezwaarlyk is, en dat men nog verfcheide Jaaren
met het Onderzoek der Natuur zal moeten doorbrengen, eer
men, zo gelukkig zal z yn , alle zwarigheden te können ver-
myden.
Mogelyk is het voor tegenswoordig in de Rangfchikkinge de
naafte en gemakkelykfte weg, een Schepzel vericheidemaal en
in verfcheide Clasfen te plaatfen..
Dus doende zoude men een Hippopotamus eerft onder de
Viervoetige Land-Dieren Hellen, en hem naderhand nog eens
onder de Tweeflagtige brengen , o f een Wahifcb eerft onder
de Mammalia en naderhand ook onder de Visfchen moeten
reekenen, tot dat men voor ieder Clasfe van Dieren zoodanige
Merkteekenen zal gevonden hebben, die aan de Kenmerken
van een andere Clasfe niet hinderlyk zyn.
Vraagd men ondertusfehen, welke Dieren wy dan in dit
Werk tot de Amphibien gereekend hebben, zo diend, dat ’er
maar zodanige toegenomen zyn , die voormaals van den Heer
L in n / e u s daar onder geteld wierden, als de loopende gelyk
de Schild-Padden en Hagedisfen, en de kruipende, als de Slan-
gen. Maar zulke, die deeze Vermaarde Natuur-Onderzoeker
naderhand nog onder den Naam van zwemmende Amphibien, tot
deezen Rang gebragt heeft, zyn om dieswille niet in dit Vak
geplaatlt, terwyl ze een Liefhebber, die eerft begind,
volgens oude gewoonte , niet onder de Schild - Padden
Hagedisfen o f Slangen, maar wel onder de Visfchen opzoe-
ken zal. r
II . D e e l .
W y willen dus. eerft van eenige Omftandigheden fpreeken,
die men in het algemeen by de Tweeflagtige Dieren vind, en
naderhand van haare byzondere Geflagten gewag maaken;
Het Geraamte van de ineefte Amphibien is Kraakbeenig (dog.
by de Schild-Padden meer Beenagtig) hun Roede, o f Marine-
Jyk le e l-L id , lsdubbeld, en de Voortteeling gaat zeer lane-
zaamm het Werk. Doorgaans hebben zy een koude glibberige
Huid, die by zommige fraay geteekend, maar by andere
deste affchuwelyker is , zynde veele onder deeze Dieren van
eenen vergiftigen Aard. Terwyl ze egter in weinig algemeenc
Kenmerken met elkander overeen komen, uitgezondert, dat
zy hunne Longen willekeurig beweegen können, om zo wel
m als buiten het Water te leeven, zo willen wy liever tot de
Befchouwinge der Geflagten zelfs overgaan.
W y hebben dan met agterlgatinge der zwemmende Ampbibia,
die men onder de Visfchen zoeken moet, alleen maar van
loopende en kruipende te fpreeken: de loopende zyn zodanige, die
weIPpoten, dog egter geen vryen o f radden Gang hebben,
en de kruipende hebben in het geheel geen Pooten.
T o t de eerfte Zoort behooren de Schild-Padden, de Haaedis-
fen, en de Kikvorfchen.
T o t de tweede, behooren alle Slangen.
Belangende dan I. de Schild - Padden , zo zyn dit Dieren,
die gelyk de Padden langzaam voortloopen, maar op den Rüg
met een hard Schild bedekt zyn, onder het welke zy zig voor
het meefte gedeelte geheel verbergen können en daar van daan
hebben zy den te zaamgeftelden Naam van Schild T Padden.
^ ^ ^ ^hilden beftaan uit eene harde Beenagtige Stoffe;
lyelke bovpn weoerpm mec fraaiie bruin en geel gevlamde Schilden
van allerhapde kleur en gedaante overdekt is , zynde zo
lterk,.dat een belaaden Wagen over deeze Dieren heen ryden
kan, zonder aan dezelven eenige fchade toe te brengen. Terwyl
men nu zeer groote Schild-Padden heeft, zo vind men ook
Schilden ter groote van een Deur en door dien het Dier een
ongemeene kragt in de Spieren bezit, zo is het in ftaat met
v y f zes Perfoonen, die op zodanig een groot Schild ftaan te
können voort kruipen.
Men verdeeld haar.in twee Clasfen, namentlyk in Za-ScWd.
rödrf«! en Land-Schild-Padden , wordende de laatfte weder in
Moeras- en Aard-Schild-Padden afgedeeld, dog deeze Benaming
is met zo ftreng te verftaan, als o f de eerfte niet op het drooge
Land, en de andere niet in het Water zouden kunnen zyn, en
zig daar een tyd lang in ophouden, zynde het onderfcheid dee-
zer Benaamingen alleen maar van hunne voomaamfte Leevenswyze
genomen, want zy hebben alle naar den Aard der Twee-
flaguge Dieren het zogenaamde eyronde gat aan het Hart»
en de Slag-Aderlyke B uys, tusfehen de twee groote Slag-
Aderen des Harts open, om de Lucht te können misfen.
De Zee-Schild-Padden , die zonder twyffel de aldergrootfte
zyn , worden wederom in vier Zoorten verdeeld: zynde
1 .) De heele groote met een kleinen Kop.
2.) De kleine met een grooten Kop.
3.) De groene; en
4-) Die met Valke Bekkeh.
1 .) De beel groote hebben een hoog en verheeven Schild,
een kleinen Kop en ftinkend Vlees. Men heeft ’er in de Bogt
van Catnpücbe gevonden, die S. Voeten lang, 6. Voet breed,
en 4. Voet dik waren, welker Schilden men in plaats van
Bakkers Troggen gebruikt.
2.) Die met een grooten Kop, welke heel breed is, hebben
een kleinder Lichaam als de voorgaande, maar flinken nog erger.
3.) De groote groene Schild-Padden, welker Bladen op de
Schilden zeer dun, maar van een fraaije groene kleur zyn,
wegen zomtyds 300 Pond, en hebben een aangenaam fmaake-
lyk V lee s, het geen als Kalfs-Vlees finaakt, en in de Indien
van een ieder, byzonder op de Scheepen van de Matroozen
gegeeten word. Aan 66a o f twdd heeft zomtyds een geheel
Scheeps-Gezelfchap genoeg, zynde aan den Admiraal A n s o n
op zyn Reis zeer wel te pas gekomen, zelfs verbaalen de
P Rcizigers,