T A B .
Fig. i . / A m nog al verder een Voorbeeld van de verfchil-
lende Zoortcn der Stangen te geeven, zo heeft
men op deeze Plaac nog twee fraaije Stangen van Surinaamen
voorgefteld. De eerfte is gantfch groen § en de Staart eindigt
in een lange en dünne Loodkleurige Zweep. Op beide Zyden
aan het Onderlyf loopt een lange witte ftreep en fcheid de
Schubben van de Schilden, die aan den Buik zitten, aft De
Kop is lang en final, men noemt ze van wegens haare lengte
en dunte de Zweep-Slang, en de Heer LiNN-ffius geefc haar
den Naam van Cotuber Myftfrizans.
Fig. 2. Deeze Slang van Surinaamen is van grondverwe wit
en met verfcheide zo ronde als Vierkante zwarte vlakken
& O <8? &
Hier mede de Befchryvinge der Tweeßagtige Dieren eindi-
gende, befluiten wy ook het geheele Werk. Het Oog-
merk dat wy hàdden, om niet al te wydloopig te zyn , en het
Werk niet te koftbaar te maaken, zal onze kortheid regtvaar-
digen. Het zal alleen maar tot eene Aanleidinge dienen, om
aan Lief hebbers, die de zeldzaamheden der Natuur verzame-
len, gelegenheid te geven, devoornaamfteStukken, die men
elders in Kabinetten ontmoet, eenigermaate te leeren kennen,
en wy gelooven, dat dit Oogmerk door dit Werk kan berykt
worden,zo dat een ieder het overige,dat hier niet afgebeeld is ,
ligt zal weeten onder: die Clasfe te brengen, daar het onder
behoord, vooral als hy de Inleidingen iaadpleegt, die wy
voor ieder Hoofdftuk geplaatft hebben.
De Befchryvingen zyn van ons uit de befte Schryvers,
Geloofwaardige Brieven en Narigten, en eindelyk uit hét
naauwkeurig Onderzoek der oorlpronkelyke en egte Stukken
zelfs gehaald. Wy trekken hier uit geenzints een Gevolg, dat
dus onze Befchryvingen ook zonder misilagen zouden zyn,
maar wy verzeekeren, dat wy die zo veel ons doenelyk was
vermyd hebben.
W y vertrouwen ondertusichen , dat de gunftige Leezer die
Misflagen, die hy ontmoeten mogte, oin dieswille geneegen
zal over het Hoofdzien, dewyl zelfs de befte Schryvers der
Natuurlyke Hiftorie het nog niet eens zyn, in verfcheide Stukken
elkander tegenfpreekende, zo dat deèze Tak der Natuur-
kunde nog in het gehéel zo volmaakt niet uitgewerkt is , dat
men ’er een Werk in verwagten kan, waar in geen fouten, of
geen verkeerde meeningen in zouden gevonden worden.
E Y N D E V A N H E T
L. X I.
verçierd , zo dat men niets fraaijers zien kan. De grootfte
vlakken ftaan op den Rüg, de kleinder aan de zyden, en de
alderkleinfte van onder en. De Kop is dik en breed, en de
Staart is lang gelyk een Zweep.
Men heeft aan te merken, dat van twee Stangen van ¿¿h
Zoort, de eene.veeltyds veel helderder en fraaijer geteekend
is , als de andere. Dit komt voort van het alleggen der Huid,
en van den Ouderdom. Ook heeft men moeite om doode
Stangen, die in Spiritus ftaan, met leevendige koleuren naar de
Natuur af te maalen, om dat haar Huid dikwils in de Spiritus
affchild.
& & &
Wy hadden onze Befchryvingen wel met geftaadige Aanhaa-
lingen van een paar duizend Plaatfen uit honaerde Schryveren,
die eenige Verhandeling van de Natuurlyke Hiftorie o f Reis-
befchryvingen uitgegeeven hebben, können aanvullen; maar
wy zagen te gelyk voor uit, dat men als dan ieder Bladzyde
wel tot op de helft toe met Aanhaalingen had moeten op hoo-
pen, waar door de Druk nog eens zo veel Vellen als nu zoude
beflagen hebben. Dus hebben wy hier van afgezien als van
een buiten dien onnoodige Zaak, want de meefte Leezers be-
zitten dog alle die Werken niet, o f zouden ten minften geen
Luft hebben, alle die Plaatzen na te flaan. In plaats dan van
die Aanhaalingen hebben wy voor a f een Lyft van de Schryvers
medegedeeld', uit welke wy onze voornaamfte Zaaken
getrokken hebben.
Dat wy in de Inleidingen tot ieder Vak, eenige Gisfingen
van ons medegedeeld hebben, is gefchied uit Hoofde van die
Vryheid, die alle Schryvers toekomd. Zo min wy onze eigene
Gedagten voor onfeilbaar houden, zo min denken wy ’er ons
over te bekommeren, wanneer ze van andere verworpen
worden. Want w y zyn ’er altyd verheugd over, als wy zien,
dat andere meer weeten als w y , dewyl wy daar door gelegenheid
ontvmigen, onze kennisfe met het geene andere weeten
te verbeeteren. Ondertusfchen hebben Wy egter overal het
nodige gezegd, het duiftere opgehelderd, het bekende maar
zeer kort behandeld, en het onbekende wydloopiger befchree-
ven. W y hoopendus het Verlangen, zoniet van alle’-, ten
minften van de meefte Liefhebbers voldaan te hebben, wen-
fchende, dat zy onze geringe Poogingen in de Natuurlyke'
Hiftorie wel ontvangen, en tot Nut en Vermaak gebruiken
mögen.
T W E E D E DE E L .
R E G I S T E R
!
&Z7rifchrrnett?JciiJfrjit