2 . ) De Urfa Cancer, Beere-Kreeft. *~
3.} De SquiUt} Arenaria, Zand-Kreeft.
4 ) De Stjuilla Lutaria, Modderinan.
5 .) De Cancer Crununemtus, Buidel- of Tafch-Krceft, Beurs-
Krabbe.
6 .) De Cancer Saxatilis, Steen -Kreeft.
7.") De Cawcer Marinas, Zee-Krabbe«
8 .) De Pagurus Steekel-Krabbe, (fchoon van andereSchry-
vers meerder Zoorten van Kreeften met den Naam van Pa-
guri betekend worden-)
9.) De Cancer Lunaris, een kleinder Zoort van de voor-
gaande Pagurus.
10 .) De Cancer Caninus, Honds-Krabbe.
IX.) De Cancer Raniformis, Padde-Kreeft-
1 2 . ) De Cancer Terrejtris, Land-Krabbe. i i ’’V' •
13 .) De Cancer Vocans , de Roeper-
1 4 .) De Cancer Spinofus,oi gedoomde Kreeft.
1 5 . ) De Cancer Floridas, gebloemde Krab.
1 6 .) De Cancer Noxius, fchadelyke Krab.
1 7 .) De Cancer Robert roodgeplekte Krab.
18 .) De Cancer Nigris Cbelis, zwart-gefchaarde Krab.
1 9 .) De Cancer Lanofus, de Wolagtige-Krab.
20.) De Cancer Calappoides, Calappusdop.
2 t . ) De Cancer Perverfus, Zee-Spin, Molukfe-Kreeft.
2 2 .) De Cuman, Hoom-Krabbe.
23.) De Pinnoter, Pinnewagter.
- 24.) De Cancer Barbatus, gebaarde Krab.
2 5 .) De CancerAnatum, Eende-Krab. Waar toe deze Auteur
nog eenige kleine Zoorten, mitsgaders de Zee-Luizen voegt.
Veel beeter vind men de Rangfchikkinge van deeze Schep-
felen in het Zamenftel van L i n n ä u s , die ze op de volgende
wyze verdeeld: Hy maakt namentlyk twee Benden, waar van
de eerfle de Cancer, en de andere de Monocuhs is.
De eerfie Bende heeft twee Klasfen, waar van de een Cancer
Bracbyurus , en de andere Cancer Macrourus genaamd word.
De eerite Klasfe, die uit breede en Ongeilaarte, (ofeigentlyk
Kortgeftaarte) beftaat, heeft naar de verfchillende gedaante
hunner Schaden v y f Geflagcen , hebbende integendeel de
tweede Klasfe met lange Staarten zes Gedagten, en te zaamen
genomen, teld hy 59. Zoorten (die egter in de twaalfde Uitgave
van zyn Zamenftel tot 87. aangegroeid zyn).
De tweede Bende houd maar 9- Zoorten in , en het is onnodig,
hier van breedvoeriger Verilag te doen, terwyl het Zamenftel
der Natuur van deezen grooten Natuur-Onderzoeker in een
iegelyks handen is.
Ongetwyfeld ishet voor een Liefhebber, die eerft begind
te verzamelen de ligtfte en gemakkelykfte wyze alle Kreeften
welker Staarten bladeragtlg o f glad zyn , en welker Schaalen
glad, gehoornd, zonder Hoorens, ruig, o f ftekelagtig zyn,
makende mede een algemeen onderfcheid, tusfchen Ri vier- en
Zee - Kreeften.
Dus behooren tot de breede Kreeften de Paguri o f de Beurs*
Krabben, tot de lange teld men deHommers,Rivier-Kreeften,
Squillas, Garneelen en Hoorn-Kreeften.
Onder de Onvormelyke eindelyk, rekend men de Molukze
Kre eft, Z e e-L u is , en zo verder, zo als naderhand uit de
Befchryvinge der Afbeeldingen, beeter zal können blyken.
Aangaande de Voortteeling, Gedaante en Leevens-wyze
der Kreeften, zo ontmoet men by hun veele merkwaardige
Omftandigheden. Z y komen uit Eijeren voort, die längs een
geheel anderen weg van het Wyfje afgezonderd worden, als
men doorgaans in het Ryk der Dieren ontmoet. De Eijerftok
legt terftond onder het Hart, want het Hart legt midden op
denzelven, en zulks wel terftond agter de Maag, die in het
Hoofd tusfchen de twee Oogen gevonden word, van deeze
Eijerftok gaat aan weörskanten eene dünne draad, o f melkag-
tige Buys tot aan het middelfte paar Pooten, als men namentlyk
1 . ) In Breede.
2 . ) In Lange, en
3 .) In onvormelyke te verdeelen.
De Breede verdeeld men dan nader in Gladfcbalige, Ruwe en
Stekelige, de Lange, integendeel kan men in zulke onderfchei-
den, die Schaaren hebben, o f die geen Schaaren hebben;
de twee voorfte Armen, waar aan de Schaaren zitten, 00k
voor Pooten reekend, o f anders tot aan het derde paar Poö-
ten van onderen af van den Scaart a f te teilen, in deeze Pooten
vind men by de Wyfjes aan het eerfte Lid, dat het digfte
aan de Schaal o f aan het L y f zit, beneeden aan derzelver on-
derfte zyde twee kleine ronde Openingen, waar mede de harde
Schaal der Pooten fchynt doorboord te zyn. Deeze Openingen
zyn maar met een dun Vlies bedekt, en door dezelve hebben
die melkagtige Buyzen o f wegen haare ontlafting. Wanneer
de bevrugte Eijers haare behoorlyke rypheid in zoo verre
verkreegen hebben, dat ze door dien melkagtigen weg zullen
afgeleit worden, dan biiigt het Wyfje haaren Staart krom om
naar onderen to e , en ontfangt dus met de meenigvuldige Vee-
zeltjes , die onder aan den Staart zitten haar eigen Eijertjes
uit de Deijen der Pooten, omfwagteld dezelve met de gezegde
Veezeltjes, en fchud ze ter zyner tyd in het water geheel af.
Het Mannetje van de Kreeft heeft die Openingen in de Pooten
niet, maar men ziet in tegepdeel in het dikfte Lid van hunne
agterfte Pooten op ieder zyde een Wrat o f Klier zitten , onder
welke een zeer klein gaatje is , waar uit eene witte Vogtigheid
dringt;
Wanneer ze te zaamen koomen wend zig het Wyfje op
den Rüg, en van het Mannetje beklommen zynde, vlegten
z y de Pooten doof elkander: Waarfchynlyk laat dan het Mannetje
de even gezegde witte Vogtigheid uit de Klieren der
Deijen fchieten, welke dan het Wyfje door de gezegde openingen
ontvangt, om daar door den Eijerftok vrugtbaar te ma-
ken, dog, wy kunnen niet verzekeren, o f deeze zelfde wyze
van Voortteeling by alle Kreeften zonder onderfcheid plaats
heeft, dan niet. Een andere niet minder zeldzaame Oaiftan-
digheid is het, dat zy jaarlyks haar oude Schaal afleggen, en
eene nieuwe krygen, zo als 00k de Slangen doen, welke hunne
Huid jaarlyks verwisfelen. De wyze, hoe dit toegaat heeft
men zig dus voor te ftellen: De Kreeft krygt onder de Schaal
om zyn Lichaam een nieuwe Huid, die van langzamerhand
harder en fterker word, zo dat de buitenfte Schaal geen Voed-
zel meer kan ontvangen,dus dat die van tyd tottydvan’tzelve
los gaat, in de kerven en ringen van elkander lpringt, en zig
ten laatften geheel en al afzonderd. De nieuwe Schaal is als
dan nog niet dikker als Pergament, dog zy krygt rasfelyk de
vereifchte dikte en hardigheid. Aanmerkelyk is het 00k, dat
deeze Dieren hunne Schaaren geheel zomtyds verliezen en
haare Pooten in de loop laaten kunnen, die naderhand volko-
men weder aangroeijen.
Wat hunne Gedaante, Lichaam en Ledemaaten aangaat, zo
hebben zy aan ieder zyde vier, en dus in het geheel acht Pooten
, en behalven dien nog twee lange Armen met Schaaren,
die zy als Handen gebruiken, (uitgezonderd de Squillas welke
die niet hebben). De vier voorfte Pooten hebben nyptan-
etjes, maar de vier agterfte loopen in enkelde klaauwjes uit.
eder Poot heeft v y f Leeden o f Gewrigten, fchoon die ten
opzigte van hunne groote en evenredigheid niet aan alle Pooten
gelyk zyn. De Staart äs by eenige met veele ringen en
kerven, die ze in Bladeren afdeelen, voorzien, by andere integendeel
ziet men de Staart minder gekorven, en dus met weiniger
Bladeren. De zoogenaamde Ongeilaarte Kreeften of
Beurs-Krabben hebben een zo ongemeencn kleinen Staart,
dien zy nog ietwes naar beneden kromöm buigen , dat het
fchynt, als o f ze geheel geen Staart hadden. Het Hoofd heeft
Sprieten,
Sprieten, die by zommige Zoorten ongemeen lang zyn. Men
vind zomtyds wel drie paar Sprieten van verfchillende gedaante
, dikte en tot een verfchillend gebruik beftemd. De Mond
is bladeragtig, en met verfchillende Werktuigen van onder-
fcheide Gedaantens voorzien. De Schaal is o f glad, zo als
by de gemeene Kreeften en Krabben, o f hairig en ruig, zo als
aan de zogenaamde Beeren-Kreeften, o f 00k ftekelagtig en
gebult na het verfchil der Zoorten. In het Hoofd ftaan twee
groote zwarte beweeglyke Oogen, die by zommige zeer verre
en gelyk een ftaak voor uit fteeken. By eenige vind men 00k
nog twee kromme voorwaards gebogene Hoorens midden op
het Hoofd, en ieder Zoort .wykt in gedaante zo zeer van het
anderen a f , dat het ons te wydloopig zyn zoude, om alles
hier aan te haalen.
De Afbeeldingen zullen ons gelegenheid geven, hun Verfchil
op te merken.
De Levensmyze der Kreeften is niet minder merkwaardig.
Zy leeven namentlyk zo wel buiten als in het water, en kon-
den uit dien hoofde wel tot de Amphybien o f half ilagtige Dieren
geteld worden. Dog het eene Zoort kan die verandering
van Element beter en langer verdragen als het andere, ja zelfs
vind men Aard-Kreeften, die meell alleen op het Land leeven.
Z y loopen agter, en voor u it, als mede op zyde, regts
en links, zynde zommige zo gezwind ter Been, dat men ze
om dies wille Loopers noemd, waar tegens andere huppelen en
fpringen, en daarom 00k Zee-Spr'mkhanen of Raiters genaamd
worden. Zommige verkiezen eenen Aardägtigen en Modder-
ägtigen Grond , andere houden zig boven rein Zand o p , en
wederom andere verkiezen op eenen fteenägtigen Grond,
tusfchen de Keifteenen te zitten, en zig tusfchen de Reeten
en holtens der Rotzen te verbergen. Z y onthouden zig des
Nagts voor het meefte gedeelte in het Water; maar des Daags
komen zy te voorfchyn, . en doorkruisien Bofch en Velden,
klimmen op Boomen en Huizen, en ftaan de grootfte Hitte
van de Zon uit. Hunne Schaaren dienen aan de meefte, om
haaren Roof te vangen, en door dien men verfchrikkelyk
groote Kreeften vind, en die wel meer als een Elle lang zyn,
zo heeft men zig niet te verwonderen, dat de zulke 00k wel
verdronkene Menfchen, 00k Visfen, en andere 1 -irhaan^n
aangrypen, na beneden trekken, aanftukken fcheuren en
opvreeten. Zomtyds ontftaat ’er onder haar een Oorlog, in
welke zy tamelyk groote fteenen opvatten , en geweldig-
lyk daar mede op elkander finyten, elkander dodelyke
Wonden toebrengende. Ja zelfs by gebrek van Steenen
eh in den uitterften Nood elkander hunne Schaaren o f
Nypers na den Kop flingeren, en dan vlugten. De Visfen,
welken zy vervolgen, worden met eene goede Laading Steenen
gegroet, dog zo zy gelyk de Squillaas geene Schaaren
hebben, zo mikken zy met hunne lange Sprieten, die zeer
fty f ftaan, en zomtyds wel twee Voet lang zyn, op hunnen
Vyand, en ftooten hem daar mede in de Kaaken, dat hy daar
aan fterft. Voorts geneeren zy zig van allerhande kleine
Waterdiertjes, Visfen en Vrugten, daar van daan 00k zommig
e , wel fchadelyk, o f 00k wel venynig zyn, naar dat hun
Voedzel is , en kunnen dus niet gegeeten worden. Eindelyk
is het 00k bekent, dat zig zommige maar in de Z e e, en in
zoute Wateren, andere in Rivieren en Stroomen, o f zoete
Wateren, en wederom anderen in beide te gelyk, o f 00k in
Hinkende Poelen, Moerasfen en ftilftaande Wateren ophou-
den. De kleinfte Zoort is ongetwyffelt die geene, die men in
Oude tyden voor de Teelt van Kreeften gehouden heeft.
Z y is bloedrood, en men vind van dat Zoort Millioenen by
elkander, zo zelfs, dat de Zee daar door eenige Mylen verre
gantfch rood fchynt te zyn, gelyk men dit dikwils aan de Kuft
van Braßlien, en in de Magellaanfe Z e e , en 00k wel tusfchen
Perfien en de Malebaarfe Kuft gezien heeft.
W y hebben 00k nog iets ten aanzien van de kleur der
Kreeften aan te iberken. Z y komen namentlyk daar in alle
met elkander overeen, dat zy rood worden, als men ze kookt,
welke kleur naderhand by zommigen min o f meer verbleekt.
Dog ’er zyn eenige weinige, die van Natuur rood zyn : dog
de overige zyn doorgaans zwart, blaauw, graauw, bruin,
geelägtig o f 00k Yzerkleurig: en zulks wel met plekken of
ftreepen, o f geheel eenkleurig. Zelfs heeft men ’er op het
Eiland van Cajenne, die geheel bont zyn , gelykende haar
Schaal wel op fraay gepolyft Marmer. Het is waarfchynlyk,
dat zy met hun Voedzel veele Aardägtige Deelen inzwelgen,
terwyl zy buiten dien altoos op den Grond en in de Modder
omwoelen, en dus veele Yzerdeeltjes met hun Voedzel ont-
vangen, welke zig naderhand met hunne Zappen vermengen,
en zig aan de buiten Schaal aanhegten. Ten minften mögen
w y zeggen, dat, zo eenderley kleur veroorzaakt word door
eenderley fchilvertjes, die zekere Oppervlakte bedekken, en
veroorzaaken, dat een zekere gekleurde Ligftraal kan te rugge
gekaatft worden, als dan 00k de fyne onzigtbaare fchilvertje
s , die de Schaal van een Kreeft bedekken, niet zeer verfchillende
zyn zullen van de fynfte Yzerdeeltjes. Want gelyk
hetYzerfwartofStaalverwigis, en door de verroefting, o f
door het Vuur rood word, zo kan 00k de byzondere affchy-
ding der Zappen in de Kreeften oorzaak zyn van eene graau-
w e , brume, o f geele kleur, gelyk eene nog fterkere oplosfing
door Vuurdeeltjes, die onder het kooken der Kreeften door
hun Schaal dringende dezelve eindelyk rood maakt.
Offchoon dit nu Uitwerkingen der Natuur zyn, die de befte
Scheikundige niet in ftaat is uit te vorfchen o f na te volgen,
zo vinden wy dog in deeze Stelling geen zo groote ongerymd-
heid, dewyl men buiten dien gewoon is , uit de koleur van
een Lichaam zeer dikwils Sluit-reedenen, wegens het Mins-
raal op te maaken, dat moogelyk in het zelve verborgen
legt (« ) .
Het is onnodig van het gebruik der Kreeften, die meeft
alle, eenige weinige uitgezonderd, eetbaarzyn, tefpreeken,
als mede van de zogenaamde Kreeft-Oogen, o f Linfenvormi-
ge Steentjes, die men in hun Hoofd vind, en die even gelyk
de tot Poejer gebrande Kreeft-Schaalen de eigenfchap hebben,
dat zy het zuur temperen en verzoeten, want dit is aan ieder
een over genoeg bekend.
Na de Kreeften, volgen in dit Vak de Scorpioenen, die ten
opzigte van haare Gedaante zeer veel overeenkomft met de
Kreeften hebben, en mede tot de Bende der Ongevleugelde
Infeften behooren.
_ .f}e grootfte onder deeze Dieren zyn zo groot als groote
Rivier-Kreeften. Z y hebben alle agt Pooten, en twee Armen
met Schaaren, welke laatfte aan de zyde van hun Voor-
hoofd zitten. Aan ieder zyde van het Lichaam hebben zy
drie, en op den Rüg twee Oogen, dus in het geheel agt. Het
Lichaam is kort, gevormd als een Schild, dat van boven en
van onderen uit te zaamgeftelde kleine Schilden o f Schaalen
beftaat, die over elkander-fchieten, gelyk de Schaalen aan
den Staart der Kreeften. De Staart is zeer lang, beftaande
uit eenige körte en dikke Leeden, aan het einde van denzelven
hebben ze een Steekel, door welke zy in het fteeken een
giftig Vogt in de gemaakte Wonde laten fchieten, waar door
eene Ontfteeking en het Vuur veroorzaakt word.
De Indiaanfche Scorpioenen, zyn grooter en gevaarlyker als de
Europifcbe. Dog men vind, in de Zuidelyke Provintien van
Vrankryk 00k zulk e, die zeer gevaarlyk zyn; maar de In-
woonders hebben daar altyd Scorpioen-Oly by de hand,
waar mede zy zig terftond helpen, o f zy binden aanftonds een
gekwetfte Scorpioen op de Wonde, waar door ze onfeilbaar
geneezen worden. Zommige Italiaanfche en Duytfcbe Scorpioenen
kunnen geheel geen fchaade doen, mogelyk om dat zy klein
zyn;
O ) Zo word by voorbeeld tut de koleur van veele Steenen met tamelyke zeekerbeid beßooten, welke Mineraalagtige damp aan denzelven de
koleur gegeven beeft. Egter moet men bet woord Mineraal hier in een meer algemeenen zin nennen. De gebeele ßelling beruß eigentlyk hier
op, dat, terwyl de koleur niet anders dan een verjcbillende ligtfiraal is, ( gelyk men uit de Regenboog siet) en deeze weergekaatfi moet worden,
zo wy ze onderfcbeiden zien zullen, egter niet iegelyk Ligcbaam een eender gekoleurde Ligtfiraal te rüg kaatfi, als dan noodzaakelyk
eene verfchillende gedaante der Ligcbaamsdeeltjes vereifcbt word, vatbaar om zeekere Jlraal te rüg te kaatze. Deeze verjcbillende gedäan-
tens zyn ongetwyfeld in bet Oppervlak der Schilfertjes te zoeken, die een iegelyk Ligcbaam bedekken, fcboon men die met geen bloote oogen, ja
zelfs niet eens door een Vergroot glas bepaaldelyk zien kan, en deeze Schilf ertjes moeten omtrent de laatfte ten uitterften kleine deeltjes zyn,
waar in een zeeker Ligcbaam kan opgeloft worden. JVameer nu een Ligcbaam, welk bet 00k zy, zodanig opgelofi word, dat het by voorbeeld
de roode koleur ligtfiraal te rüg kaatft, en geen blaauwe of geele Jlraal, (dat is met een woord wanneer bet rood is ,) zo bouden wy de
deeltjes van dat Ligcbaam in bun eerjle beginzel en oplojftng voor gelyk aan de deeltjes van alle die Ligcbaamen die mede rood zyn, dat is voor
aarddeeltjes van gelyke gedaante.
II. D ee l . jj