( *4 )
R u m p h gceft van de Pinne-wagter deeze Béfehryving, dat
het een kleine Gameel is, geraeenelyk twee Leeden van een
Vinger Jang, hebbende eene helder roode o f yuurigg kleur,
zomtyds ook beider blaanw o f doorzigtjg zynde. Aan de
zyde heeft hy drie dünne Pooten, en voor by de Schaaren nog
twee kleine. De Schaaren zyn puntig en krom gebogen als
klaauwtjes- De Staart is naar onderen toe omgebogen, en
met fyne fteekels bezet. Z y houden zig altyd in de Holfter-
Schulp en in de Nagel-Doublet op, deeze Schulpen, zolang
ze leven, niet verlaatende. Haar werk is om het Dier van
de Schulp in het Vlees te nypen, wanneer ’er jonge Visjes
binnen de Schaal komen, die tot Voedzel van den Inwoonder
vcrftrekken, waar op dan de Schulp de Schaalen toeknypt,
en den Roof opvangt.
Van deeze Schulp-wagters o f Schulp-Kreeften is ’er zeeker-
lyk meer dan een Zoort. J o n s t o n s Afbeeldinge ftemd niet
met de Befchry ving van R ump h overeen, en den Heer L i n n
æ u s opilaande, vonden w y , dat deeze Schryyer ook nog
geen Pinne-wagter gezien hadde, zo dat wy niet zekers hier omirent
bepaalen können. Ondertusfchen is de Gedaante van het
Kreeftägtig Dier, dat.wy in deeze Figuur hebben laaten Af-
beelden , zeer zeldzaam. Het Lichaam is klein , hebbende
zes körte, en twee lange Pooten. Het Agterlyf heeft neegen
Ringen, en ziet ’e r . uit als het agterlyf van de Grylbu. Aan
dit agterlyf zit een kort en dik uitileekzel, dat in een zeer lange
en dünne Sweep-Staart uitloopt, op de wyze als de Sweep-
Staart van den Roch, o f als de Staartjés van de Bloedzuigers
der zoete Wateren. De Mond heeft veele Bladeren en andere
Werktuigen, boven denzelven ftaan twee kleine geele
Oogen digt aan elkander. De Armen zyn dik en fterk, en
met Schaaren vporzien die zig zeer vaft toeknypen können.
De Schaal van de Schaaren en Armen is zeer fte rk, en de
Gewrigten daar van zyn even eens geftelt als aan de andere
Kreeften. De koleur is over het geheel bruin rood.
Fig. S- T o t flot volgt nog een Band- Of Lind-Worin van
een Menfch, die neffens meer zoortgelyke Schepzelen van
wegenszyne Ringen tot de Infeilen, dog eigentlyk onder de Wor-
men, als een byzonder flag van Dieretf behouni. ©woe W o rm
is de Toenia, van L in n æ u s onder de Zoopbyta o f Plantägtige
Wonnen geplaatft. Dog dewyl wy voomeemens zyn, in de
Inleiding tot het volgende Vak van de Zee-Starren» (die me-
de onder de Wormen gereekend worden) van de Wonnen
en hunne Verdeeling in het algemeen te ipreeken, zo wyzen
wy den Leezer daar o p , en geeven nu maar eene körte Befchry
ving van deezen Band-Worin.
L i n n æ u s reekend hem onder de Plantägtige Dieren,
fchoon hy meer onder de Darm-Wormen fchynt te behooren,
dog het is niet te loochenen, dat dit Zoort van Dieren nog
zo veel onbekende Eigenfehappen in zig hebben, dat men niet
ligtelyk iets zekers daar omtrent bepaalen kan. Het befte,
dat wy daar omtrent ontmoet hebben, is in de fraaije Elen-
ebus Zoopbytorum van de Heer P a l l a s te vinden, en dewyl die
Heer deeze Schepzelen nog nader belooft heeft te zullen on-
derzoeken, zo verwagten wy met ’er tyd daar omtrent nog
meerligt.
Behalven dien, zo zyn ’er verfcheide Zoorten van deeze
Wormen, die niet alleen onder malkandere verfchillen in Ge-
daantens; maar ook in de maniere, hoe zy groeijen en dus van
andere Wormen onderfcheiden zyn, zo dat het niet gemakkelyk
is , hier over iets zekers vaft te ftellen.
Het algemeen gevoelen is volgens de nieuwe Waarneemin-
gen d it, dat deeze Worm, gelyk alle andere Dieren uit een
Ey ontftaat. Dit E y is waarfchynelyk van het alderkleinfte
Zoort, wordende, gelyk met de Spys o f Drank zonder dat
men het merkt in de Ingewanden van een Menfch gevoed, en
door de fynfte weegen doorgedrongen zynde, zet het zig
eindelyk ergens vaft, alwaar het door de Natuurlyke wärmte
uitgebroeid word. Wanneer dit gefchied is , zo is het een
ongemeen klein eenvoudig, langwerpig Vierkant Diertje, dat
’er maar als een Rimpel o f Zaadje uitziet, hebbende zyne
Lugtgaatjes, en ter zyde de Mond.
Dit Diertje zit op de Plaats, waar het uitgebroeid is , aan
het inwendige Vlies der Darmen zeer vaft gehegt, en kan ’er
niet ligt van afgefcheiden worden : zo ras het behoorlyk uitge-
wasfen en zyn volkomen groei gekregen heeft, zo legt het
door het Vermögen van Voortplanting, het geen het alleen en
in zig zelve bezit, zyn eigen Ey boven zig, waar uit wederom
een zoortgelyk Dier ontftaat, dat aan het eerfte zig vaft hegt,
en zyn eigen Leeven heefc, zonder van de Moeaer gevoed
te worden.
Op dit tweede hegt zig naderhand het derde Dier, en zo
word dit Geflagtals in een Keeten, zo als men meend in het
Oneindige voortgeplant, met dit onderfcheid egter, dat de
volgende Diertjes iets fterker als de voorgaande zyn , o f breeder
uitgroeijen, dus altyd het laatfte Eind van de Lind-Worm
breeder en fterker als het eerfte is.
Volgens dit Gevoelen moet men het eene eind niet voor den
Kop van het geheel aanzien, maar ieder Lid is een Dier op
zig zelv e, het geen op zig zelve lee ft, en daar in maar van
andere Dieren onderfcheiden is , dat zy alle te zaamen in een'
Schaakel van Kinderen tot Kinds-Kinderen en zo verder aan
het Moeder-Dier vaftgehegt zitten , dus zelfs het honderd
duizendfte Geflagt zo wel onder elkander als aan de eerfte
Moeder vaft gehegt blyft.
Zo wanneer nu door toeval een Stuk van deezen Keeten
breekt, zo waft het vaftzittend eind altyd voort, niet door de
weg van Voedzel längs den geheelen Schaakel, maar door
nienwe Eijers die 'er boven op in ’t vervolg weer gelegt worden
, en zulks kruipt tot veele Ellen lengte v o o r t, al naar
mate *cr piaata is. Zelfs wall het afgefcheurde Eind wederom
voort, zoo men het niet door Geneesmiddelen wegdryft-
Dit is nu het nieuwße Gevoelen. Dog zullen w y in de Inleileiding
tot de Zee-Starren de reeden aantoonen, waarom wy
aan dit gevoelen nog onze toeftemming niet geeven, en ons
een ander Denkbeeid van deeze Schepzelen vormen.
Wat dan nu den tegenswoordigen Band-Worm aangaat; zo
fchynt die Band uit enkel Rimpels te beftaan, en is niet anders
in ’t gezigt als o f de eene Kerf aan de andere zit. Midden
door ae gantfehe lengte van den Band gaat op beide zyden een
Vooren o f Keep , en misfehien is daar de plaats, waar alle
deeze Leedjes o f Diertjes aan elkander vaft gehegt zyn. Voor-
by de zeeven Leedjes volgt in het gemeen in het agtfte een
langwerpige Vierkante Reet, waar door men heenen zien kan,
en hier en daar is uit den Band een enkeld lang fwart Hair
gewasfen. Eenige Leedjes hebben dubbelde, andere enkelde
Monden. De koleur is bleek geel.
Men vind zoortgelyke Band-Wormen van verfchillenden
A a r t, niet alleen by Menfchen maar ook by Dieren, en veele
Dieren hebben dikwils hun eigen Zoort van Wormen,, het
geen ook aan de Visfchen en mar Leever te zien is.
Zommige houden deeze Wormen voor een Zoort van enkelde
Polypusfen, om dat zig zulke Banden op de wyze der
Polypusfen uitbreiden , en altoos weder aanwasfen, waar zy
afgefcheurd zyn, het geen ook omtrent de Polypusfen, zo als
bekend i s , gefchied.
I N L E I D I N G E
I N L E I D I N G E
T O T D E
H I S T O R I E
D E R
ZEE-STARREN.
N de Inleidinge tot de Kreeften hebben wy
gezegd, dat de Zee-Starren benevens dz Kreeften
en Zee*Appels tot die Schaal-Visfchen geteld
worden , welker Schaalen week zyn , en in
de Kabinetten op de Hoorens en Scbuipm, als
zynde harde Schaal-Visfchen, volgen. Daar
en tegen hebben wy ook by Fig. 5. van de
Plaat F. VI. gezegd, dat de Zee-Starren mede tot He RenH«
der Wormen behooren, te gelyk beloovende, in deeze Inlei-
dinge breedvoeriger van de Wormen te zullen handelen.
W y zullen dan nu aan deeze Beloften fragten te voldoen,
dewyl behalven de Zee-Starren geene A fbeeldingen voorko-
men, die ons een bekwaamere Gelegenheid geeven konden om
daar van te fpreeken. Want in het voorgaande Deel van dit
Werk zyn reeds verfcheide Schepzels verhandeld, die van de
Nieuwfte Schryvers onder de Wormen gereekend worden,
zonder dat wy iets van de Wormen gerept hebben, en dat
wel daarom, dewyl by voorbeeld de Hoorens en Schulpen,
( nu ook onder de Wormen met harde Schaalen geteld, ) ouds-
tyds by de Visfchen geplaatft wierden, en men toen onder de
Wormen geene andere Schepzelen begreep, als de zulke welke
in de Aarde o f in andere Lichaam omkruipen.
Dog volgens de nieuwfte Zamenftelzels houd men alle zo-
danige Schepzelen voor Wormen , die geen eigentlyken Kop
ofte Pooten hebben, welker Vlees week en rekbaar is , en
welker beweeging in een langzaam voortkruipen beftaat. Alza
nu deeze Befchryving wydloopig genoeg is , om daar onder
allerhande Aard- en Water-Schepzelen te verftaan, zo is ’er
zeekerlyk eene nadere Afdeeling noodig, om de verfcheide
Zoorten van Wormen in zeekere Rangen en Ordening te bren-
gen, en wy hebben daar omtrent geen beter Voorganger als
dèn Ridder L i n n æ u s , die de volgende Verdeeling maakt,
fchoon die van Zwarigheden egter geenzints ontbloot is.
In de eerfle Clasfe zyn de Ammalia Inteßma, welke zig in andere
Lichaamen, die van hun doorboord worden, indringen
als by voorbeeld: de Aard-Worm, Hout-Worm, Bloed-Zmger,
en zo voorts :
In de tweede Clasfe zyn de Molbifca, die Leedemaatfen en
Armen hebben , en meeft in Zee gevonden worden, als de
Slakken zonder Huisjes, de Knallen, Zee-Kalten, Medufen Hoof-
den, Zee-Starren, Zee-Appels, en dergelyke.
In de derde Clasfe zyn de harde Schaal-Visfchen, als de Hoorens
en Schulpen, welke benevens de voornoemde Zee-Appels
reeds in het eerfte Deel van dit Werk verhandeld zyn.
In de vierde Clasfe komen de Steen-Planten-, o f zulke PoJÿpusfen,
die, zo als menzegt, het Koraal niaken, als daar is
het Puni - Starre- en Kooker- Koraal.
In de vyf de Clasfe ftaan eindelyk de Plantägtige Wormen,
waar onder het Hoorn*Koraal, alle fyne Koraal-Mosfchm, als
mede de hier voor befchreeve Band*Worm en Zoortgelyke
Schepzelen behooren.
Even zo min nu als wy duidelyk zien kunnen, waarom
de Zee-Appels en Zee-Starrm niet mede onder de Schaal-Wor-,
men gefteld zyn, even zo min begrypen w y , hoe het Hoorn-
Koraal voor een Worm kan géhouden worden, gelyk wy dáar
van reeds onze gedagten in de Befehryvinge van het Koraal
hebben laaten invloeijen.
Wat ondertusfchen de Zee-Starren aanbelangt, Zo ftaan zy
by L i n n -Bus onder de Mollufca. Terwyl nu derzelver Leeven
zeer byzonder is , en behalven dien alle Wormen zo hart
en taay van Leeven z yn , dat de afgefcheurde ftukken weder
aanwasfen, en uit enkelde ftukken zomtyds wederom geheeld
Schepzels ontftaan, zo willen wy eerft eenige Aanmerkmgenr
over het Leeven der Dieren en afzonderlyk der Wormen ma-
ken, en naderhand eenige Wormen met elkander vergelyi
ken ¡ mogelyk komen wy daar door een Tree nader tot het
ontdekken van deeze verborge Zaaken, en tot eene naderé
Bepaalinge nopens het onderfcheid, dat ’er eigentlyk tusfehen
een Dier en een Plant plaats héeft.
Men is doorgaans gewoon het Leeven te onderfcheiden iil
een Plantägtig , en in een Dieilyk Leeven. Beiderley Leeven
heeft dit met elkander gemeen, dat ’er eene beweeging- van
de binnenfte Zappen moet plaats hebben. Zonder ons nu aan
de bepaaling van dit beiderley Leeven te verbinden ,' zo laat
ons nu eerft een nadere overweeging maaken over het algemeen
Begrip , dat men Zig van de beweeging der biñnenfte
Zappen vormd.
Alle Beweeging veronderiteld een Plaats waar van ddan ? en
een andere, waar na toe dezelve gerigt is? De Plaats waar van
daan ? is o f buiten o f binnen het Lichaam. Buiten het Lichaam
zoude dezelve by de Planten gevonden worden, door dien de
Zappen door de Hair - Buisjes éñ Veezeltje’s van dé Worte! aan-
getrokken worden1; maar in1 het Lichaäm word die plaats van
eerfte Beweeging by de Dieren-gfevonden, in welke riien éen
eerft beWeegend Punt (PunStwh Salieris') dat is het' Hart o n tmoet.
Dfe Plaats ook Waár de Bfeweeging na' toe ftrekt-,
is desgelyks o f buiten o f binnen het Lichaam. Buiten het
zelve is het al' wederom1 by de Planten, om dat dé Zappen na
de aflegginge der Vrugtbaare: Deelen vérdér döor dfe Bladeren
uitwaaszemen, maar by de Dieren is deezfe Plaats öieer in het
Lichaam1, terwyl dfe Zappen Voor etín g'roöt gedeelte in zig
D z zelvfc