H U
IN L E I D I N G E
t o t h e t
RYK DER VIERVOETIGE
LAND-DIEREN.
E Dieren in het algemeen worden daar door
van alle andere Schepzelen onderfcheiden,
dat zy het Vermögen hebben, ora iets ge-
waar te worden: De gewaarwordinge onder-
tusfchen is de Werking van een Ziel. Want
eene bloote beweeging die op aanraaking
volgt, o f werktuigelyke trekkingen zyn gee-
ne gewaarwordingen, anders moeften eenige Kruiden en andere
Schepzelen ook het vermögen van eene gewaarwordinge
en bygevolg ook Zielen hebben.
Nu komt het ’er op aan, wat een Ziel van een Dier voor een
Ding is? Hoe zy Werkt? waar ze haar Zitplaats heeft, en
waar aan men haare werkzaamheid kennen kan ? De naauw-
keurige Beantwoording deezer Vraagen, op een gegronde on-
derzoeking berußende kan alleen maar bepaalen , wat men
voor een Dier te houden heeft, of niet ? en dit zou dan kun-
nen dienen, om de Grenzen te vinden, waar het Ryk der
Dieren ophoud, en waar dat der Planten begind. Wy willen
het hier om wagen, iets ter Beantwoordinge de%zer Vraagen
te opperen, en aan andere overlaaten om te oordeelen o f wy
Ons deeze Zaak regt verbeelden, o f niet.
’er door de Ziel van een Dier te verfiaan ?
W y zyn hier niet voomeemens om op een zeer wydlöopige
wyze deeze geheele Stelling door te loopen, o f de veelviildige
gevoelens der Geleerden op te haalen, en ze te verdeedigen,
o f te verwerpen; wy zullen ons llegts vergenoegen, onze
Gedagten hier van met körte woorden voor te draagen, en
laaten met eene tamelyke onverfchilligheid aan een iegelyk de
keuze over, ons gevoelen aan te neemen, o f te verwerpen.
W y verftaan door de Ziel der Dieren iets, dat eenige overeen-
komft heeft met het geen men by een Menfch de Ziel noemt,
offchoon wy juift het uitgeftrekt Vermögen van Vemuft niet
daar toe reekenen. De Dieren hebben dus binnen den omtrek
van haar Lichaam iets gehuysveit, waar door zy bewuftheid
van haar zelve, en van de Zaaken, die buiten haar zyn, hebben,
zynde het omtrent onze Vraag onverfchillig, hoegroo-
ten, o f kleinen Trap van volmaaktheid zy ten aanzien van deeze
Bewuftheid hebben.
Want wie de Aapen, Honden, Paarden, Vosfen, o f der-
gelyke opmerkzaame en liftige Dieren, tegens een Gans,, Struis-
Vogel, Rund o f Zwyn vergelykt, zal zeer gemakkelyk onder-
fcheide Trappen in de volmaaktheid van haare Zielen, o f der-
zelver Werkingen befpeuren. Het is mede ter Beoordeeling
van deeze Stelling gantfch onverfchillig, o f men de Trappen
van Volmaaktheid dier Zielen van het onderfcheid der Zielen
zelv e, o f van het werktuigelyk Zamenftel van haar Lichaam
afleid.
Want ftelt men, dat de Aapen beeter Zielen hebben als de
Ganzen, o f dat het Lichaam van de eerfte gefchikter, en be-
kwamer is , dan van de ladtftgenoemde, om de werkingen van
de Ziel te öpenbaaren* zo blyft egter de Hoofdzaak in dit ge-
val onbetwiftelyk, naineritlyk dat zo wel in de Gans als in
den Aap iets huisvell, waar doör zy in ftaatgefteld zyn, zi»
op hünne wyze eefaige Voorftellingen te maaken, en bewuft
heid te hebben: Dat nu in der daad iets diergelyks in de Dieren
aanweezig is , zulks bekragtigen duizenden van Waarnee-
mingen. Waarom wykt een Hond voor iemand van verre
w e g , die hem eertyds geflagen heeft, o f blaft een ander aan,
daar hy niet aan gewend is ? Waarom boötft een Aap die
handelingeh n a , die hem van andere voorgemaakt worden ?
Waarom merkt een Päard de regels die hem in de Ryfchoolen
gegeeven worden op ? Eh wat is Vreeze, Schrik, Vreugde
Tporn, welke Hartstogteii , men zo duidelyk by de Dieren
waarneemd, anders, als een Bewys, dat zy Zielen hebben,
o f dat zy hec Vermögen bezitten, zig iets als aangenaam, of
onaangenaaih voor te ftellen ?
, Nu is het een allerzekerfte waarheid, dat men dusdanig
Vermögen nooit in een Boom, o f in een Horologie, o f in een
.Steen, o f in eenig ander Schepzel buiten een Dier waargeno-
men heeft, derhalve onderfcheid zig een Dier daar door van
alle andere Schepzelen op eene zeer aanmerkelyke wyze.
Maar indien wy dus in de Dieren zeekere Zielen erkennen,
zo is het ook billyk , dat wy ook van deeze Zielen eenige
Werkingen verwagten, die men aan de Zielen, in zo verre zy
Zielen z yn, met regt toefchryven kan zonder dat w y nog nodig
hebben op de Trappen van hunne Volmaaktheid te zien. Dus
Vraagen wy
Hoe werben de Zielen der Diertn ?
Aan ons zelve worden wy gewaar, dat wanneer zeekere
Zaaken onze Zintuigen aandoen, wy daar van terftond in onze
Ziel kennisfe krygen, en dat onze Ziel op deeze gewaarwordinge
naar maate van haar Vermögen een Befluit neemd, zee-
kere willekeurige Handelingen voorneemt, o f ook onverfcbil-
lig en onwerkzaam blyft. Stel het geval, dat iemand van een
ander, die hem ontmoet, uitgefcholden word, zo hangt ’t geen-
zins wertuigelyk met de fcheldwoorden te zaamen, dat de
Beledigde juift genoodzaakt zoude moeten z y n , op zynen
Vyand inet hefcigheid los te gaan en hem te llaan, want hy
kan ook met de grootfte onverfchilligheid, zonder zig aan zy-
nen Vyand te kreunen, te rugge keeren, o f met koelen bloede
hem voorby gaan, zonder een eenig woord daar op te ant-
woorden: want beide deeze, regtdraads tegen elkander ftry-
dende Handelwyzen hangen alleen maar van die Bepaaling
a f , welke de Ziel na een genomen Befluit aan het Lichaam
geefti
W y ontkennen ondertusfchen hier mede geenzints, dat de
kragt der Beweeging, door welke onze Ziel längs den weg der
Zenuwen iets.gewaar word;, niet ook iets zoude können mede
L a werken,.