I 34 )
de Gefragten en Ondet-Zoorten doo f de geftälte Van den Bek,
en zomtyds ook van den Staart, dus dat verfcheide Geflagten
daar door weder nader in Zöorten en Onder-Zoorten verdeeld
wierden.
De eenigfte zwaarigheid, die by deeze Rangichikkingd over-
ble ef, beilond daar in, dat men den Kop van de Huid ont-
blooten moeft, om de Onder-Zoort uit het Maakzel van den
Kop te bcpaalen, en een iegelyk Verzamelaar is niet terftond
geneegen, om zyne Vogels de Harsfe-Pan a f te fchillen, en
boven dien? zo waren de Familien, Geflagten en Zoorten
reeds zo zeer vermeenigvuldigd, dat deeze Rangfchikkinge
veel te wydioopig wierd..
Om dan eindelyk ook deeze zwaarigheden te overwinnen,
zo maakte de Ridder L i n n ;e u s eene andere fchikking, ont-
leende de Kenmerken van de gedaante der Bekken, om daar
na eerft de Hoofd-Verdeeling te maaken, vervolgens leide
hy de Onder-Zoorten uit het getal der Vingeren aan de Voe-
ten, en uit dat van de Slag-Pennen der Vleugelen, en Roei-
Pennen van de Staart, af. Hier door wierd zyne Rangfchikkinge
voor een iegelyk duidelyk, en ten opzigte van de Clas-
fen niet wydioopig, en kon te gelyk dienen om de voomaam-
fte Leevenswyze van de Vogelen te leeren'Kennen, nade*
maal de Vogelen , die eeuderley Zoort van Voedzel gebrui-
ken, ook eenderley Bek hebben.
W y willen dan ook deeze Rangfchikkinge mede'deelen, om
dat wy gelooven, dat zy aan de Leezers het beft behaagen, en
het meeft van hun zal opgevolgd worden.
I. Het Geflagt der Haviken. Een kromme körte Bek, körte,
dikke Pooten: zyn Roof-Vogels, vreeten Vleefch. De
Havik, Arend, U il, V a lk, Gier, Papegaay, enz.
II. Spegtagtige Vogels. Een dikke lange Bek, twee Vingeren
o f Teenen voor aan de Pooten, en twee agter, o f een ag-
ter en drie voor; vreeten Aa s , Wonnen en Onreinighe-
den. De Raäf, Kernbyter, Ekfter, Specht, Koekoek,
Paradys-Vögel, Hamfter, enz.
III. Zwemmcndc of Water-Vogelen. Een breede o f getande
Bek, de Vingers met een Vlies het z y geheel o f half
aan elkander gevoegd, o f geheel vry en met Vliesagtige
Lappen bezet. Voeden zig van Vislchen Water-Infec-
ten, ofWater-Gewasfeh. De Gans , Eend ,D uike r , Krop-
en Leepel-Gans, Pinguin, Meeuw, Zee-Swaluw, enz.
IV . Hoogbeende Vogels of Steltloopers. Een lange en finalle Bek,'
zommige hebben vier , en andere maar drie Vingers.
Leeven van lnfeften in Moerasfen. De Kraan, Ojevaar,
Roerdomp, Snip, Ryger, enz.
V . Het Hoender Geflagt. Een körte dikke Bek, voeden zig
met Korlcjes van Graanen, en met Zaaden. De Trap-
Gans, Päauw, Hoenders, Ouerhaan, Veldhoen, Kwac-
t e l, enz.
VI. Be Mufcben. Een körte, dünne en fpitfe Bek, leeven van
Infeften en Graan-Korrels, Duiven, Lyfter, Leeuwrik,
V in k, Mufch, Kanary-Vogel, Mees, Swaluw, enz.
Om nu deeze Geflagten nader af te deelen, heeft men niet
alleen op het getal en den Rand der Vingeren te zien, maar
ook op de hoedanigheid der Slag-Wieken, en de geilalte van
den Staart. Want zommige hebben, by voorbeeld, een fpitfe,
andere een gefpleete, wederom andere een platte, en.zommige
bykans geheel geen Staart. Ook können de ronde of
langwerpige Neusgaaten, en hun flandplaats in den Bek, van
gelyke de Kraakbeenägtige, Vleesagtige, enkelde o f gelpleete
Tongen iets tot nadere afdeelinge dienen.
Wat de Geftalte.,der Vogelen betreff, zo reekend men alleen
maar de twee Gebende onder de Vogelen, want de Vlin-
dcrs of Kapellen, die meer äto tWee_Pooten hebben, worden
gelyk' bekend is tot de Infeften geteia, „©»lyfc dan 00^
-Vledermuifen , vliegende Eekhoorns , vliegende Llagedisfen
en zogenaamde Draaken o f vliegende Visfchen geenzmu r>c
de Vogelen behooren.
Ondertusfchen is het maakzel van het Lichaam der Vogelen
op eene wonderbaare wyze naar hunne Leevenswyze ingerigt,
en terwyl die zeer verfchild , zo is ’er ook een groot onder-
lcheid ten aanzien van haar Lichaam. Men vind ’er namentlyk
ondef dezelve èenige met grootë, andere merkleine-Koppen,
met dikke en dünne Bekken, met lange en körte Halzen, met
laage en hooge Pooten, en fchoon zy alle dezelfde Ledemaaten
hebben, zo is dog hunne gedaante, evenredigbeid, en ftand-
plaats aan het,Lichaam verfchillende, en ’er is niets zekerder,
als dat eén opmerkzaam Liefhebber, hier op letiende, de Le-
venswyze der Vogelen daar uit opmaaken kan, en zig dus over
de Wysheid van den Schepper, die hunne geilalte met byzon-
dere üogmerken gemaakt heeft, verwonderen moet.
Dus hebben, by voorbeeld, de Oijevaars, en Reigers hoo-
ge Pooten, dewyl zy in Moerasfen omwandelen, om ’er de
Water-Infeften, Visjes en diergelyke, tot hun Voedzel uit
te zoeken. De Zwaän heeft geen lange Pooten, om dat hy-
op het Water fwemd, maar egter een langen Hals, om diep
van onder het Water zyn Voedzel voor den Dag te haalen.
Vogels die in harde Stoffen, alsBeenen, Hout, o f dergelyke
hakken en booren moeten, om ’er het Voedzel uit te krygen,
zyn met llerke en puntige Bekken voorzien, als de Raavens,
Spechten, en zoortgelyke. Andere, welke hun Voedzel ver-
fcheuren, en van elkander haalen moeten, hebben kromme
Bekken , en fterke Klaauwen om vaft te houden, gelyk de
Valken, en Havikken. Aan de mëefté Vogelen ftaan de
Vlerken in het Middel-Punt der fwaarte, om ’er dies te ge.
mäkkelyker in hun Vlugt op te können zwaaijen ; maar die
Vogelen, die niet veél behoeven te vliegen, hebben de Vleugelen
korter aan den. Hals, o f hun Onderlyf is veel zwaarder,
en"heeft het ÖVerwiCht, als daar zyn de Kafuaris, Struis-Vogel,
en de meelle Zoorten van Hoenderen.
Doorgaans ftaan ook de meeile Pooten zo onder he,t L y f ,
dat zy ’er hun Lichaam regt op draagen kunnen, maar zulke
Vogelen, die hun leeven meeft op het Water met zwemmen
doorbrengen , ën in het Water voor over bukken en neder-
waards tuimelèn moeten, als zy hun Voedzel zoeken, hebben
een zwaarder Voorlyf, en zyn van vöoren overwigtig gelyk
de Pengumv&n Bengaalen, de Duykers en andere Water-Vogelen,
die ook om dieswille, dewÿl zy roëijen en zwemmen
moetèn, Vliezen tusfchen de Vingers van haare Pooten hebben
, zo dat die aaar te zaam gevoegd, o f ’er ten minfte mede
bezèt zyn.
Dus is het ook niet zohdèr gewigtige reeden, dat de Valken',
en Arendën een zö goed en lcherp Gezigt hebben, want zy
moeten hun Ro öf reeds vàn verre können zien, om dien te
vangen eer hy ontinapt, waar tegens de Uylen dés Nagts beft
àicn kunnen, enz. -
Ja wy zouden hier over zeer wydloopige Aanmerkingen
können maaken, indien zulks niet reeds van andere y als by
voorbeeld van de Heer H a l l e r , gefchied was.
Over de Vederen der Vogelen heeft men zig niet minder
grotelyks te verwonderen. De bonte koleuren ; de fraaije
Streepenen Teekeningen; de Oogen op den Staart derPaaü-
w en , de Goud en Zilverglants van de Kolibrietjes, de Ver-
miljoen koleur van de Ooft-Indifche Raavens o f Kaketoes;
en die van de Weft-Indifche Flamingos, van gelyke de groene
en blaauwe koleur der Papegaaijen en van andere, het zy Eu-
ropifcbe o f Indiaanfcbe Vogelen, veroorzaaken by de Natuur-
Onderzoekers de grootfte verwondering.
W y gelooven wel, dat deeze koleuren Voor een gedeeïte op
dezelfde wyze können verklaard worden, zo als wy die van
de Vleugelen der Vlinders verklaard hebben, egter blyft het
meefte duyfter en raadzelagtig, en wy ontmoeten te veel twy-
felingen en hinderpaalen, om in die Stuk agter de waare Geheimen
der Natuur te komen, en de wyze uit te vorfchen,
hoe zeekere koleur Figuur o f Tykening ontftaat ?
W y willen maar een eenige zwaarigheid opperen. Men ftelle
z ig , by voorbeeld, eens de Oogen van een Paauwe-Staart
voor. Het is genoeg bekend, dat de Tekening van die .Oogen
in de köleur beftaat, welke de Baart van die Pen ofte
Veder he eft, waar op men de Oogen ontmoet. Maar nu
beftaat de Baart op beiden zyden-uit een meenigte van enkelde
Veertjes van zeekere jepg‘ e r''dp welke te zaam genomen de
Natuur een ^keid-pragtig Oog geteekend heeft. Wanneer
inëir'vervoTgëns de roode, groene o f blaauwe Ring van zulk
Oog befchouwd, en dan de enkelde Baard Vederen, op welke
een zulk Oog ftaat, in zeekere Linien afgedeeld, zo zal de roö-
de o f groene ftip, die mede tot een zodanigen Ring behöord,
by de eene Baard-Veer, by voorbeeld, op de vierde, by de
volgende op de v yfde, by de derde op de zesde Linie, eh zo
verder,
( 35 )
verder) komen te ftaan, tot dat de Ring weder begint naau-
wer toe te loopen. By gevolg geeft elke Baard-Veer, maar
ddn o f twee Punten tot het zamenftellen van een Ring, be-
hoorende tot zodanig een koftelyk getykeiid O o g ; en het
zelfde vind by alle Zoort van Tekening, die men aan eenigen
Vogel ontmoet, min o f meer Plaats. Zo nu de koleur niet
dan een te rüg gekaatfte Ligtftraal is , voortkomende van de
hoedanigheid der Oppervlakte van een Lichaam, eh dus by de
Vogelen afhangende van de beärbeidingd der Zappen in de V e deren
, en in alle deelen van hun Baard; waar van daan komt
dan deeze in der daad wonderbaare bepaalinge, dät de eene
Baard -Veder een zodanig gekoleurd Punt in de vierde, een
ander in de v yfde, een derde in de zesde dwars Lyn van zyn
geheele lengte opleeverd, en dat, wanneer deeze Baard-Vee-
ren alle by elkander komen dan eerft een zulk fraay Oog ont-
ftaat ? Gewislyk is dit eene geheel Wonderbaare en onbegry-
pelyke overeenftemminge van veile Deelen tot een Gebeei 1
Het is eerbegrypelyb, wanneerde verfcheide Deelen van
een zeekere Figuur uit een eenig Punt ontftaan, en meii fchynd
dit op de eene o f andere wyze nög uit de Wetten van Beweei
ging te kunnen oplosfen; maar wanneer verfcheide Pünten,
die met elkander geen gemeenfehap hebben, nog uit Pupt
ontftaan, te zaamen loopen , om geheel iets afzonderlyks af
te beeiden, dat op zig zelf genomen in geen van deeze Punten
opgeflooten i s , zo moet ’er nog buiten deeze Punten een
Grond-Oorzaak zyn , uit welke deeze wonderbaare overeeö-
ftemminge diende afgeleid te worden. Deeze Grond-Oorzaak
kan niet geleegen zyn in de Beweeging van de Zappen, die in
de Baard-Veeren dringen; want höe kan in de Zappen, die uit
yeele Punten tot de Baard-Veeren dringen,en door verfcheide
weegen gaan, een Beweeg-Oorzaakeruften ter overeenftemminge
van veele Punten tot een Figuur die uit veele afgezonderde
ftukken beftaat? Ook kan de Oorzaak niet geleegen zyn in
het Werktuigkundige maakzel van den Vogel zelfs, want de
omloop van zyne Zappen is alleen niet toerykende, om een
Figuur voor. den Dagte brengen, die als waare het voorbe-
dagcelyk geteekend is.
’Er blyft voor ons op deeze wyze in der daad niets ander!
overig als de oorfpronkelyke beeidende kragt te erkennen,
die alleen maar in het Vermögen van den ondoorgrondelyked
Schepper beruft, die zelfs in de gedaante van den Vogel eh
in het beloop van deszelfs Vaaten een ontwerp van zodanige
Figuuren gelegt heeft, welk ontwerp naderhand naar zeekere
( to t nog toe onbekend, welke) Regelen , uitgevoerd
word, zodanig dat zig de ontworpe Schildery op de Veeren
vertoond.
W y maaken deeze Aanmerking niet alleen omtrent de Vogelen,
maar 00k omtrent alle gekoleürde Bloemen. <en regel-
maatig gevlakte Dieren, wy zien zulke Ontwerpen ih de Natuur
als onuitvorfchelyke Geheimen aan, door welke wy op-
gewekt worden, de Grootheid, en het Alvermogen van den
eeuwigen Schepper met de grootfte Eerbiedigheid te erkennen.
( 0 :
W y zouden nog meer merkwaardigheden by het Onderzoek
van de flandplaats der Vederen , o f van hunne vettigheid,
waar door zy het indringen van het Water beletten, ontmoeten,
wanneer wy ons hier verder inlaaten wilden, het geen
.wy egter nu kortheids halve ftaakeh, te meer om dat wy
yoorgenomen hebben, nog iets van het wonderbaare Maakzel
der Vogel -Neflen te fpreeken, die immers van de Liefhebbers
zo vlytig gezögt en naauwkeurig bewaard worden.
Het geen wy daar van zeggen zullen is ontleend uit de
■Petino Tbcologia van den Heer Z o Rn P.I. Cap. III. en kan hier
overvloedig dienen, om ons een Denkbeeid daar van te
geven.
Wat dan de Vogel-Neflen betreff zo ontdekt een oplettend
Oog in dezelve een Konft, waar over men zig verwonderen
moet. Want het zy dezelve op den Grond, o f in Bosfchaa-
dien, op de Boomen, in de Huizen, onder de Daken, aan
natte o f aan drooge Plaatfen gebouwd worden, zo is egter
hunne te zaamenvoeginge altyd zo ingerigt, dat ’er deEijers
in warm blyven en bewaard können worden, ten minften zou-
den de Menfchen met het gebruik van hun Vernuft dezelve
niet bekwaamer können töebereiden.
Immers men heeft niet ( zo als bier en daar de eige Woorden
van bovengezegde Auxbeur luiden') noodig, van Guinia de Neften
der Papegääijen te haaleii, om iets wonderbaafs te z ien , alzo
de Vogelen van ons eigen Vaderland aan ons genoeg ftoffe
van verwondering geeven, zynde hunne Neften ten opzigte
van BoUwkunde, zindelykheid en netheid even zo fraay, als
die van Buitenlandfche Vogelen. De bekwaamfte Menfch is
niet in ftaat, om met zyne Händen een Vogel-Neft, gelyk
aah dat der meefte Vogelen, te vervaardigen, en het is voor
de befte Bouwkundige önibogelyk, een Neft te maaken zon-
der eenig ander Werktuig daar toe te diirven gebtuiken, als
een Bek en een paar Pooten.
T o t 6en voorbeeld können onder anderen dienen de Neften
van Vttiken en Diflel-Vinken, die, de groote alleen uitgenomen,
aan olkander zo wel van binnen als van buiten volkomen gelyk
zyn. Men vihd deeze Neften op zulke Plaatfen der Boomen,
die oök met voörbedagtefa wiyt niet beeter hadden kunnen
uitgezogt worden, want zy zitten tusfchen den Stam en de
Takkon , düs op een vaft en vylig Fondament. De omtrek
van het Neft bevat aan edn o f meer Plaatfen de omftaande
Takken, aan welke het zelve vaftgeflingert, o f aangelymd is.
Op deeze wyze kan het van geen Wihd afgewäaid, nog door
Stortregens weggefpoeld worden. Wanneer deeze Vogels
beginnen hün Neft te bouwen, zo leggen zy eerft den grond,
waar töe zy Spinnen Weefzel opzoeken, daar mede Mofch
en Hair verbindende, het geene zy dan zo Konftig aan den
Tak weeten te plakken, dat het fchynd als o f het met de
befte Lym daar aangeplakt was: Op deezen Grond voeren zy
vervolgens den buitenfte Wand o f Schors van hun Neft op,
tot dat het de gewoone hoogte berelkt heeft, waar by merk-
waardig is, dat zy de buitenfte Schors van zulk Boom-Mofch
maaken, het geen met dat Mofch pveree&komt, dat aan dien
Boom waft, waar op zy hun Neft bouwen, o f het geen met
de Schors van dien Boom eenkleurig is. Hier door toonen
Zy een byzondere Lift om hun Neft zodanig te verbergen, of
de Oogen van andere te verblinden , dat iemand , die niet
gantfeh naauwkeurig toeziet, zulks niet van den Boom zelfs
ondorfeheiden kan, tc meer wanneer het tusfchen dikke Takken
gebouwd is. De gezegde Schors van het Neft word door
Spinne-Weefzel zeer fterk, netjes en digt te zaam Geweeven,
zo dat het de gedaante van een half ronde, o f van boven iets
ingedrukte Kogel bekomt.
Wanneer deeze buitenfte Wand vaardig is , zo maaken zy
het binnenfte Bed, dog zy leggen vooraf eenige hardere Zaa-
ken op den Bodem , als Mofch, groote Veeren, o f diergelyke.
Hier mede den Bodem opgeftopt hebbende, maaken
2y ’er een zagter Bekleedzel van zagte Veertjes, Hairen van
Dieren, wollige Blo'eizel vari Difteien en diergelyken zeer Konftig
over heen, zo dat dit Bekleedzel aan den Bodem en
rondsöm den Wand als een V ilt , o f gekamde cn beryde Wol
vaft fluit.
De zo even gemelde Bouw-Stoffen worden door de Vogels
met den Bek te zaam gedraagen en gefchikt dp de Plaacs,
waär ze vaft gemaakt moeten worden, waar naa zy ze met de
Pootjes zeer behendig weeten in elkander te Vlegteri eä vaft te
drükken.
Van deeze en meerdere Zoorten van Vogels maakt het
Wyfje het Neft alieen, dragende ook de vereifdicd Stoffen
ZelVer te zaamen, en ofichöon het Mäntie'ke beftdndig mede
gints en We'fir vliegt, Zö doet het dog niets het alderminfle
tot vefVäafdigiög Vän het Neft.
( t ) De grootfte Naturalift moet bier zelfs gedwongen worden om den Schepper in bet Schepzel te vinden, want waar is een Scbepzel,
dat in zyn maakzel geen Ontwerp optnbaard ? En wie kan in de Stof een Ontwerp of »pzet zien, zonder een vernuftigen Meefler te ftel-
len, die bet opzet of Ontwerp gemaakt bteft. Want de Stof aan en op Zis WM > en beweegd zig niet, zonder eerft van buiten
door eene oorzaak in beweeging gebragt te zyn. Zy he«ft ook, in beweeging gebragt zynde j geen innerlyk Vermögen om eene beftendige
eedaante voor den Dag te brengen, die van een iocleg kenmerken geeft, zo min als de te zaamen rollende Leiters van een Drukker van
’ t zelfs zig in eene Befcbryvinge van Vogelen zullen te zaamen brengen. Wanneer nu verfcheide ftoffelykbedeft uit verfcheide Beweeg -Punten
tot elkander, naderen, en door haare aannadering met elkander te zaamen genomen eerft een fegeliiutatige Figuur uitmaaken, wie is 'er,
die met eenigen fcbyn van reden zulks uit de Natuur der Stoffe afleiden, en, ( zonder een God, als den Ontwerper van alles, te erkennen')
aan eenige onaffebeidelyke eigetifebap der Stoffe, als ftoffe, toefchryoen dürft.