xxxiv V O O R R E D E .
bootzen? Hoe zinryk is in de Bouwkunde de manierniet geworden, om de
Palyzen te verlieren, zederd men beter agt gaf, hoedanig de Natuur haare
Kunftftukken bearbeid ? Welke llerke bewyzen, en groote ophelderingen om-
trent de kragt, fwaarte, en drukking van Lugt en Water en alle overigeLig-
chaamen worden niet afgeleid uit de befchouwinge der YilTen, Vogelen, en
andere Schepzelen tot beveftiging der Natuurkunde? Hoe veele Plaatfen in
de Heilige Schriftuure die van reine en onreine Dieren, van Vrugten, Gewalten,
van zeeker zoort van Steenen, Edelgefteentens, en dergelyke, han-
delen, zouden duifter blyven, en van een Godgeleerden niet regt verftaan
worden, indien hy geen moeite wilde doen, deeze zaken zelfs uit de befchouwinge
der Natuur te leeren kennen? en hoe luttel zoude hy de regte
kragt der Loffpreuken verftaan, die tot verheerlyking van den Schepper in
de gantfche H.Schrifcuur en voomamentlyk in de Pfalmen gevonden worden,
wanneer hy de Werken des Heeren nooit regt befchouwen, o f zig de zeld-
zaamheden der Natuur bekend maken wilde? Ja hoe veel is’ernogaltydove-
rig ter navorfchinge, dat ons tot nog toe duifter is ten opzigte van de wording
en de gedaantens der Steenen, van de Wasdom der Planten, en het le-
ven der Dieren? Welker onderzoekinge, die niet anders als aan de zaaken
zelfs gefchieden kan, voor de Menfchen ongemeen nuttig zoude zyn.
Dog w y hebben reeds het Perk van een Voorreeden te veel overfchree-
den, en moeten ilegts tot flot ons jegens die Liefhebbers, die te gelyk ken-
ners z y n , en deeze Verhandeling voor overvloedig houden mogten, veront-
fchuldigen. W y hebben namentlyk volgens ons oogmerk maar alleen voor
zulke Liefhebbers gefchreven, die eerft beginnen te verzamelen, en dikwils
veel moeite doen, van andere uit te vorfchen, hoedanig z y hunne zeldzaam-
heden fchikken en bewaren moeten. W y hebben getragt, haar door onze
Aanmerkingen eenigermate op het fpoor te helpen, en terwyl het oogmerk
was, dit Werk voor de beginnende Liefhebbers nuttig te maken, zohopen
w y , dat de zulken, wien deeze zaaken even zo goed, o f beter bekend zyn,
ons dit niet zullen gelieven kwalyk te duiden. Erlang den io. Febr. 1770.
P. L. St. MÜ L L E R .
I N L E I D I N G E
I N L E I D I N G E
T O T D E
H I S T O R I E
D E R
KREEFTEN, SPINNEN,
EN ANDERE ONGEVLEUGELDE
I N S E C T E N.
? E T verfchil der onderfcheidene Schepzelen
kf van malkanderen is wel onbefchryflykgroot,
. Aaar hoegroot dit 00k zyn mag, zo ontdek-
ken wy dog by dezelve in eenige Stukken
| eene wonderbaare overeenftemming: dat is
P dat zy niet in ’t geheel, en als wäre het eens-
- - ■» klaps van inalkander afwyken; maar trapswy-
21g en van langzamerhand. Men ziet dus zeer duidelyk, dat
zy alle naar een algemeenen Regel o f Wet geformeerd zyn,
maar het valt zo ligt niet, om te bepaalen, waar in deeze
Hoofd-Kegel beftaat: Het is ten minften de Natuur-Onder-
zoekers tot nog toe niet gelukt, zo verre in de Geheimen der
Natuur te dringen, dat zy deezen algemeenen Regel hebben
kunnen uitvorfchen, moetendezig hier om tot nog toe maar
met gisfingen en waarfchynlykheden behelpen. Ondertusfchen
ftaat het aan een iegelyk yverig Onderzoeker v r y , in dit groote
Veld van Onzekerheden, eenige Nafpooringen, en Beden-
kingen, te maaken.
W y zullen dan 00k van deeze Vryheid gebruik maaken, ter-
wy thans dit Tweede Deel met een nieuwe Zoort van Schepzelen
beginnen, en volgens ons bepaald Oogmerk by wege van
Inleidinge reekenfchap van deeze geheele Bende geven moeten
, om een duidelyker begrip van deszelfs geheele Geilagt,
te kunnen maaken.
In het Eerße Deel van dit Werk hebben wy de Zoorten der
Kapellen afgehandeld, enaldaar Pag. 29. gezegd, dat ze een
Hoofd-Geilagt in den Rang der Infeften uitmaaken.
W y hebben te gelyk 00k aangetoond, dat men onder de
Infe&en mede 00k zeker Zoort rekend, dat van geen Vleugelen
voorzien is , waar toe onder anderen 00k de Veelvoetige Infecten
, de Spinnen, Scorpioenen en Kreeften behooren, en van deeze
zullen wy thans fpreeken.
Belangende de Kreeften, die onder de Ongevleugelde Infeilen
de grootfte en de aanzienelykfie z y n , deeze worden in de
Kabinetten by de Scbaal-Eisfen met wecke Scbaalen gefchikt, en
volgen doorgaans op de Hoorens en Scbulpen, die men Visfen met
barde Scbaalen noemd, zo dat ze mede hun Plaats by de Zee-
jippelen, die reeds in het Eerße Deel befchreeven zyn» en by
II . D b s l .
de Zie-Starren, die hier na volgen zullen, krygeii. Laat ons
vooraf het een en ander van hunne verfchillende Zoorten en
Verdeelingen aanmerken- cn
Men heeft namentlyk een groot aantal van verfcheidene
Zoorten van Kreeften, die niet by alle Schryvers op eenderley
wyze verdeelt, veel min met gelyke Naamen bepaalt zyn ;
want veeltyds zyn de Schryvers gantfch verwart en onver-
ltaanbaar, en men vrnd by zommigen, dat zy de Naamen Ma-
cus, Gammarus , Caucer, Squilla, en dergelyke, veeltyds met
elkander verwisfeld hebben, terwyl andere door deeze Naamen
zekere Zoorten en Geflagten van Kreeften hebben willen aan-
duiden.
Om een Voorbeeld van der Schryveren verfchillende Ge
voelens te geven, zo is het dat J o n s t o n de Kreeften in Ge-
Jtaarte en Ongefiaarte verdeelt, en voegt ’er nog ten derde
eenige byzondere Zoorten uit Braßten by. T o t de Geßaarte
Kreeften, teld hy :
1 . ) De Locußa.
2 . ) De Aßacte, dien hy 00k Gammarus noemd, en
3- ) De Squilla, en terwyl ieder Geilagt wederom eenige
byzondere Zoorten heeft, zo verdeeld b y , by voorbeeld da
laacfte wederom in breede, gebulte en in kleine Squillar.
De Ongefiaarte noemd hy Cancri, en verdeeld ze in v y f Zoorten
, waar van een Zoort Pagurus genoemd word. Des niet te
mm noemd hy de Rivier-Kreeft, die egter Geßaart is, 00k Cancer,
en teld hem dus van wegens deezen Naam oneigentlyker wvze
mede onder de Ongeßaarteni
Eindelyk ftaan de Brafiliaanfcbe Kreeften , by hem in ccen
Ordening. 6
R u m p h infegendeel maakt eigentlyk geene VerdeeJing,
maar befchryfc Ilegts de verfchillende Zoorten, op de volgende
wyze :
1 . ) Locußa Martha, of Zee-Sprinkhaan, Zee-Kreeft.
A 2 .) De