■i )
zelve weder te rugge kecren, dat is de Dieren hebben een
Omloop van Zappen , waar na da overtollige Deelen eerft
weder afgezonderd worden.
Dog deeze Verdeelinge is geenzints genoeg o f voldoende,
om het Leeven der Planten en het Leeven der Dieren van
elkander te onderfcheiden. Want men heeft Planten, welker
Beweeginge der Zappen niet van buiten ontftaan, als by voorbeeld
de Uijen o f Bollen van Bloemen, die na eenigen tyd
van zelfs beginnen van binnen naar buiten toe uit te groeijen,
zonder dat men ze in de Grond o f in Water Heeke. Ja zelfs
vind men Planten, die een Omloop van Zappen hebben, gelyk
die Boomen in Bengalen, welker Takken wederom naar de
Grond toe fchieten en in de Wortei van hun eigen Stam weder
ingroeijen, o f ook gelyk de gemeene Klimöp, die aan de
Wand waft, en welker Takken over dwars weder in elkander
Wortei fchieten , en aan malkanderen Voedzel geeven.
Daar en tegen vind men ook Schepzelen, die men voor Dieren
houd, en die evenwel hunne Beweeging niet uit zig zelvé, of
uit een leevendig Punt, binnen hun Lichaam, maar van buiten
, van de Moeder, waar op zy vaft gegroeid zyn, beko-
men. Zulks blykt aan de Leedjes van den hier voor befchree-
ven Band-Worm, en aan meer andere, als by voorbeeld aan
de zogenaamde Plant-Dieren, die in de Zee gevonden worden.
Behalven dien zo kan men ook met aan alle Schepzelen, die
men voor Dieren houd, een Omloop van Zappen toefchryven,
byzonder aan dezulke, die geen Bloed hebben, ook kan men
niet uit hèt vafi zitten op een Plaats, o f uit het vrye omwandelen
bepaalen, o f iets een Plant, o f een Dier zal zyn, want ’er
zyn Dieren, die altyd op de wyze der Planten aan eene Plaats
vaft gegroeid blyven, als by voorbeeld de Steen-Oefters, en
zommige Gaapers, oin nu niet van het Koraal, en andere
zogenaamde Plant-Dieren te fpreeken , dewyl het nog niet
befliß is , wat men van deeze Schepzelen gevoelen moet-
Daar en tegeh zyn ’er ook Planten, die vry zyh , zonder aan-
gewasfen o f aan een vaile Plaats gehegt te z y n , gelyk het
Eende-Kroos en meer andere Water -Ge wasfen.
By gevolg is men genoodzaakt, geheel andere Gronden an
Rcdenen voor den dag te brengen , waar op men dit tweeder-
ley Leeven naauwkeurig van elkander onderfcheiden kan.
• De algemeenile toevlugt, die men in deeze twyffeh'ng
neemt, beftaat hier in , dat de Planten maar eene werktuiglyke
Beweeginge en Aandrang van Zappen hebben, die men by de
Dieren juift ook niet uitfluit, maar hun behalven deeze werk-
tuigelyke Beweeginge ook nog eene willekeurige toekend,
uit hoofde van welke een Dier by voorbeeld zyn Voedzel
zoekt, een Roof vervolgt en aangrypt, zig verdedigt, en zo
verder, het geen onmogelyk alleen van eene werktuigelyke
Oorzaak afhangen kan; maar op een willekeur beruft, die op
zekere Voorftelling gegrond is , welke zig het Dier van een
Zaak maakt, o f op eene gewaarwordinge. Met één woord,
men fteld, dat de Dieren Zielen hebben, en de Planten niet.
Om nu het geheele Onderzoek van de hoedanigheid der Zielen
in de Dieren te ontwyken, (want het is nu geheel ons Oog-
merk n iet, daar van te fpreeken,) zo verklären wy flegts,
dat het ons even veel i s , o f men het voor een Zoort van
Ziel houden w i l, het geen de Dieren nog boven de Planten
hebben, dan o f men het alleen maar een Inflinft, een Natuur-
drift noemen w il, fchoon wy niet ontkennen können, dat wy
de Betekenisfe van het Woord Natumdrift nog nooit verftaan
hebben, en het ons even zo duifter voorkomt, als de Plaßike
kragt Arcbeeus, o f dergelyke.
Ondertusfchen worden wy teffens ge waar, dat men de Me-
ebanifibe o f Wertmglyke en de Willekeurige Beweeging juift by
die Schepzelen, over welke nog gereedentwill werd, o f zy
Dieren, dan o f zy Planten zyn, in het geheel niet van elkander
onderfcheiden kan, dus het altyd nog een Raadzel blyft,
o f men zulk Schepzel voor een Dier, o f voor een Plant, o f
voor alle beide te gelyk houden moet. T o t ftaaving van dit
ons gezegde kunnen wy verfcheide Gronden aanhaalen:
Men kan namentlyk bewyzen, dat de zogenaamde willekeurige
Handelingen by die Schepzelen, waar van nu gefprooken
word, even zo wel uit het werktuigelyke Zamenftel van zo-
danig een Schepzel, als uit de Wille o f Natuurdrift (hoe men
het dan oók geliefc te noemen, ) voortkomen kam By voorbeeld
een Plant-Dier» o f Polypus trekt zig iù elkander, wanneer
’er zig iets opdoet, dat eeriig gevaar fchynt te zullen
verooizaaken, o f wanneer men te digt aan deeze Schepzelen
naderd. Dog dat doet de Plant Mimofa, het Kruitje roert my
niet ook, dat tot hier toe van een iegelyk voor een Plant ge-
houden is , ook hebben de Engel/eben op het Eiland Sombrero in
O oft-Indien in ’t Jaar 1602. een dergelyke zeldzaame Plant
gevonden, die op de Aanraking terftondj in het Zand weg-
kruipt. Zoude men willen zeggen, dat de Dampkring van de
Vinger die de Mimofa beroert, in den Dampkring van die
Plant eene zulke tegenftrydige werking verrigt, dat daar door
de Zappen van de Plant fiiellyk te rugge wyken, en de
Plant doet verwelken-, waarom zal men dan minder regt hebben,
het zelfde van de Dier-Planten te zeggen , en te geloo-
ven, dat een Polypus, een Noordfche Z.ee-Lelie, o f Encrinus
Marinus, o f dergelyke een Zee-Monfter zig mede werktuiglyk
te zamen trekt, zo haaft het Water beroerd o f ontruft word,
even gelyk zig ook een Hart, dat uit een leevendig Dier uic-
gefneeden i s , nog eenigen tyd beweegd, wanneer men het
fteekt. Wel is waar, dat men waargenomen heeft, hoe de
Polypusfen, zo ras ’er zig iets voor haar tot Voedzel opdoet,
met huflne Armen zulken Prooy greetig fchynen aan te vat-
ten, maar kan zulks ook niet door de beroering van hun eige
Dampkring veroorzaakt worden ? Naderen niet de Stof-Vee-
zeltjes in veele Bloemen op eene byzondere wyze tot de
Vrouwelyke Teeldeelen van de Bloem, om ze te Bevrugten ?
Dit zoude immers in het Ryk der Dieren voor eene willekeurige
Handeling gehouden worden, en egter houd nog niemand
de eigentlyke Planten voor Dieren.
Zo lang als by gevolg de Beweeging, die wy in een Schepzel
befpeuren , uit Natuurkundige en Werktuigkundige Re-
gelen können opgeloft en verklaard worden, het zy dat de
aantrekkende en zuigende kragt, die by de kleinfte Hair-
Buisjes plaats heeft, op de beroering van den Dampkring, en
de daar door de veroorzaakte verandering in de beweeging
der Zappen, o f ook de drukkingder Vioei-Stoffe daar van
oorzaak z y , en zo lang integendeel geene zulke Handelingen
waargenomen worden, die men openbaar voor het uitwerkzel
van de Wille, Gedagte, Verbeeldingskragt o f in het algemeen
van een Ziel houden moet ; zo lang kan ook aan zodanige
Schepzelen geen Dierlyk Leeven toegefchreeven worden,
maar die dienen nog onder het Ryk der Planten te blyven ge-
rekent worden, ten ware men nog tusfchen het Ryk der Dieren
en Planten een Middel-Zoort van een Ryk te bedenken
will ( g ) .
W y zien nu wel voor uit, dat meenig Natuur-Onderzoeker
wegens deeze Nieuwigheid, die wy hier komen voor te bren-
gen, verbaaftzal ftaan, dewyl wy ons fchynen te onderwin-
den werkelyke Dieren tot Planten te maaken, daar de Wae-
reld nog naauwlyks tot Verhaal gekomen is van de groote
Wonderen, onlangs opgevat, toen men op eenmaal zo veele
Zee-Planten tot Dieren maakte : zy zullen mogelyk zeggen,
dat op die wyze uit onze voorgaande Aanmerkingen volgt,
dat de Polypusfen, en onder anderen de Bloem- en Tros-Poly-
pen der zoete Wateren, (die men nu reeds paal vaft voor
Dieren aanziet) Planten moeften zyn, en om ons van deeze
Dwaalinge
P ia n t ic i n ^ lm %?™.Natuur Onderzoekers reeds zodanig een middelfoort van een Ryk flellen, door dien zy
, een ? lT d,er te * veel I l » » en halv Dier te zyn. Wy in teoendeel
etfeben een onderfcheiden Ryk, welker Schepzelen geheel gern Plant, « geheel geen Dier zyn, maar die, als waare hei b l Z e Z S e h k e
hgchaamen zyn, zoo gebouwd, dat zy op voorgaande oorzaaken verfcheide beweegingen können maken, die hun een hoger Rane als Planten en
een minder Rang als Dieren verfcbajffen. By voorbeeld een Umwerk is geen Plant en geen Dier, mm een werktui/L ineeriet W Ê Ê Ê
kere tyden en door zeekere oorzaaken eene zeekere beweeging voor den daz te brennen Zouden Vr *« <»/£•&«« a* pi » 7v * 1 •
■mttmbtt».¡msttiww dm la g u b ra tti, d,, ,ttij,, mr'mtmfi mtt m ltt. bttW'gwg«, ^ « M ?
« a H l a bittm geheelf § j ü H | i>, a ! zien btt neel ,tt a l !en wy t r it t m g Z , —
Ä « H Ä
dwaalinge af tehelpen; zullen zy z ig beroepen op de. byzondere
Beweegingen; en het Leeven, dat men aan deeze Water-
Schepzels zieti
Want het is bekend, dat wanneer men van éen Polypus
een o f meer Armen affcheurd, zulke terftond weder aapwas-
fen-. Ja wat nog meer is , dat uit ieder Brok van een klein
gefneede Polypus wederom een geheele Polypus te voorfchyn
.komt met alle zyne Armen, die even dezelve Gedaante heefc,
als die geene, daar het Stuk van genomen is , zo als zulks de
ondervinding aan R e a u m u r en T r e m b l e y geleerd heefc.
Even het zelve vind ook by zommige Zee-Starren plaats (¿ ),
zo als J u s s i e u getuigd, -en men vind die ook nog in .verfcheide
andere Gewormtens.
Maar wy vinden hier in ook nog niets ; het geen ons Regt
geefc, om zodanige Schepzelen in den Rang der Dieren te
plaatzen. Want zodanig een Leeven is in het' Ryk der Plánten
geheel algemeen, want een afgefneeden Rysje waft niet
alleen door nieuwe Botten aan ; maar ook kort gefneede ftok-'
ken wasfen weder tbt een geheele Plant ( i ) . Wy behoeven
ons flegts op het wilde Gras, op Aard-Appels en Aard-Peeren,
op de Takjes van Wilgeboomen en meer dergelyke te beroepen.
Eh offchoon aan de afgefcheurde Kop van een Polypus
weder een nieuw L y f en Staart aanwasfen, o f ook aan de afge-~
fneede Staart weder een nieuw L y f en Kop, zo gebeurd hier
niets anders in , als ’t geen ’er gefchied, wanneer de Stam van een
Citroen-Boom o f Pompelmoes, die nog Wortei nog Kroon
h e e ft, het zy regt o f verkeerd geplant word. Want zet gy
het Boven - eind in de Grond, zo word dat de Wortei, en het
oude Wortei - Eind word de Kroon ; maar plant gy den Stam
anders , . zo gefchied de Wasdom ook op eene tegengeftelde
wyze. By gevolg hebben de Schepzelen ten deezen opzigte
nog niets voor uit voor de Planten. Laat het ook zyn, dat die-
Schepzels vry en nergens aangewasfen zyn , zo geeft hun dit
tog nog geen Regt, om onder de Dieren gerekend te worden,
want ’er is Zo min iets tegenftrydigs in eene vrye Plant,
die zig van de eene Plaats na de andere beweegd, als in een
Dier, dat aan een Plaats vaft gegroeid is. Ten minften zullen
die geene, die aan de Dieren Zielen toefchryven, zig in
eene groote verlegenheid gefteld vinden, wanneer zy honren .
dat een Zee-Star, die in honderd Stukken gefiieeden is , wederom
aanwaft, en dat ieder Stuk wederom een Zee-Star
word ; want hoe mag het dan wel'met de Ziel van de Zee-Star
gefteld zyn ? Is die mede in honderd Stukken gefiieeden ? O f
heeft zig dezelve fchielyk in het laatft overblyvend Deel te
rug getrokken ? Waar van daan hebben dan de overige 99;
Stukken hunne nieuwe Zielen ontvangen ?
Dog wy willen niet fchertzen, maar veel liever tragteh; van
deeze Merkwaardige Zaak in de Natuur, en van de byzondere
Hoedanigheid van zodanig een Leeven een beter Begrip te
krygen. Wanneer namentlyk een afgefcheurd Lid van een
Schepzel wederom aanwaft, zo verklaard men gemeenelyk
deeze Zaak aldus, dat de overige Zappen in het Lichaam door
haaren aandrang na de befchadigde Plaats toedringen, zig al--
daar van buiten aanleggen., en naar aanleidinge van de afgefcheurde
Lineamenten een nieuw Lid formeeren. Dit
dunkt ons in der daad niets anders te zyn, als het voortftooten
van de Botten o f Knopjes aan alle Gewasfen, voornamentlyk
daar, waar zy afgefneeden zyn, en waarheen zig de Zappen
gewoonlyk naar toe trekken. In dit geval vertoont zig aan de
Polypusfen niets anders nieuws , dat ook niet by de Planten
gevonden Word. Maar hoe zal men dit Geheim verklaaren,
dat ieder Stuk weder een geheele Polypus o f Zee-Star word ?
Want wanneer ; by voorbeeld, alle Deelen Van feehe fegt-
loopende Straal van de vyfftraalige Zee-Star wederom tot een
vyfftraalige Star, ( welker Straalen in een regematige vyfhoek
ftaan ) aanwasfen kunnen, waar Van daan heefc dan ieder Stukj
het geen dog maar regtloopend is, het vermögen om weder in
v y f hoeken o f ílraalen uit te fchieteh ? Steeken dan in iegelyk
Stukje de vyfftraalige Lineamenten ; die náderhand maar door
het inzuigen van Voedzel behoëveh uitgerekt te worden?
waarom zyn dan niet alle ftukken vyfftràaJig gewbrden, toen
ze nog aan de groote Star vaft zaaten ?
Om hier van onze meening te zeggen, zó gaat dit dus toe :•
alle Vaaten in de geheele Zee-Star zyn zo gebouwd; dat ze
een gelyk Zap, op gelyke wyze beärbeiden. Deeze byzonde?
toebereide Zappen, hebben ook hunne afzonderlyke Eigerl-
fchap I zig maar alleen in deeze en' in geene andere Figuuren
té fchikken (£ ) . Zo als wy dit gevoelen in de Inleidinge tot
de Kreeften, toen wy van de Beelding der Dieren Ipraaken;
opgehelderd hebben.
Zo lang dan alle Zappen van de geheele Zee-Star te Zaameri
vloeijen, zo lang komt maar een eenige vyfhoek-voor den,
dag, maar zo ras zig deeze Zappen uit enkelde. en afgezon-
derde Stukken verdeelen kunnen, zo ras word ook ieder af-
gezonderde Drop weder een vyflioek. Men neeme tot op-
heldering van deeze Zaak een grooten Dobbelfteen van Zouc;
( zo als die in het groot in de Bergwerken gevonden worden )
men verdeele denzelven in veele Stukken van verfchillende
Gedaante, men losfe ieder ftuk in Water op., en Iaate het
Zout weder aanfchieten o f néderftorten, (præcipiteeren ) zci
maakt een iegelyk onvormelyk Stuk van den groote Dobbelfteen
wederom zyne kleine Dobbellleenen, dit gaat altoos op
dezelfde wyze tot onder het Vergrootglas voort. Nu ont-
breeken maar aan dit Zout de Vaaten ; om Voedzel uit een
andere Hoofd-Stoffe te zuigen en toe te bereiden; wantals
men deeze Dobbelfteenen in Zout-water legt, zo leggen zig.
daar maar meerder Zout-deelen tot vergrooting van buieenen
aan; maar de Zee-Starren o f Polypusfen hebben haare Vaaten
, die het Vogt als Voedzel inzuigen, in haare Vaaten toe¿
bereiden, en het daar bekwaam maken, dat het eigenäartig
gefchikt word tot voortbrenging van de vereifchte gedaante.
Ondertusfchen zyn alle deeze Verfcheinzelen nog zo nie!
geftelt; dat men daarom aan een Zee-Star, Polypus o f eenigen ■
anderen Worm een Dierlyk Leeven zou moeten toefchryven ;
want het zelfde is de dagelykfche gewooflte in het Ryk der
Planten, door dien uit iedere Bot wederom dezelfde T ak;
Bloeizem en Vrugt te voorfchyn komt.
Uit dien hoofde zien wy. ook de.Verlenging vän den voof-
fchreeve Band-Worm ( o f Lint-Worm) van welke by de
voorgaande Plaat is gehandelt geworden,, niet zo zeer voor
een Dierlyke Voortplanting, als wel voor een Plantägtig
wasfen aan, het geen dezelve met andere Polypusfen gemeen
heeft. Men kan dus aan de voortzectende Leeden niet den
Naam van een Dierlyke Teelt geeven, die haar eigen Leeven
heeft, maar de Zappen, uit het opperfte Lid voortdringende,
fchikken. zig in dezelfde gedaante , tot dat uit dezelve door
de overeenftemming der Vaaten wederom een Zoortgelyk Zap
toebereid word, dat op nieuw in ftaat is een Zoortgelyke
Gedaante voor den dag te brengen, en zulks duurt dan tot in
het oneindige, zo lang het laatfte Lit in ftaat blyft, door zyne
Vaten altoos het zelfde Zap toe te bereiden, het geen vereiieht
wordt om zodanige Gedaante voort te. brengen, §8 het wëlk
in een onbedenkelyk klein Dropp'eltje kan beftaan (/ ) .
Öffchoon
(/>) Men zté ook bier over B o n n e t Contemplation de la Nature Tom. II. p. 183. of ook Vaderlandfche Le’tteroéff. Mengelj
Werk VI. Deel. p. 264. feqq. alwaar die plaats uit B o mit e t aangebaald is.
( i) Het Inh'nten en Oculeeren geeft reeds bet klaarße bewys daar van, terwyl ieder Bot reeds bet vermögen beeft, zig in bet geheel voort
te planten en een geheel te maken-, bet geen teffens beveßigd, hoedanig in derzelver uitgewerkte zappen bet vermögen fieekt, zig, (zoo als
o y aan de zouten zien, en in de voorgaande Inleidinge van de Kreeften, nopens de Voorteeling der Dieren beweerd bebben,') in eigenaartige ge-
daantens te Jcbikken, en dus bet zelfde op een nieuw voort te brengen, zonder dai 'er de trekken van de Plant in behoeven teßeeken.
( 4 ) Zo wanneer by voorbeeld bet water in de Lugt of Wolken gantfeb rein, zuiver en zonder byvoegfel van veelerbande vldeifloffe was, zoo
zouden alle fneeuwvlokken en figuuren des Winters elkander volkomen gelyk zyn. Terwyl egter bet Lugtwater met meerderly als met een, zoort
van deelen befmngerd is, zo ziet men wel in bet algemeen, dat zig dat water door beflolling of neerploffing, in figumen febikt, die veelbocki¿
zyn, maar zy zyn elkander niet volkomen gelyk. By de Polypuffen in tegendeel, by Zee-Starren en Zoortgelyke Ligcbamen zyn de zappen
elgenaartig rein en eenvoudig, derbalve febikken zy zig altoos in figumen, die elkander gelyk zyn.
H De zulke, die geloven, dat de grondbeeinzels van alle Nakomelingen mindig verkleind in bet eerße Ey ofZaad geßookin hèbbeh, ont-
1 1 . D e e l . Ë **oetên