x x x h V O O R R E D E
en hoe men door onderzoekingen in Mineraal-Kabinetten in ftaat gefteld
word, nieuwe Bergwerken te ontdekken, en te beoordeelen, welk een Mineraal
zeker Gefteente inhoud, en hoe rykhoudende het zelve is? Immers
door deezen weg zyn meenige nieuwe Steenkool-Zwavel-Vitriool-Spiesglas-
en andere Bergwerken aan de gang gebragt, en daar door meenig voordeel
aan de Menfchelyke Maatfchappy gedaan. Hoe veel ftaan dan deeze voor-
deelen te worden, wanneer men eens de Natuur - Kabinetten beter weet te
gebruiken, als tot hier toe gefchied is?
Wie kan wel het groote Heir der VerfteendeLigchaamen met een vernuf-
tig Oog befchouwen, zonder op hunnen wonderbaaren oorfprong oplettende
te worden?
Als men in de Verzamelingen Zee - Hoorens ziet, die midden op het vafte
Land, o f op het Gebergte uitgegraven zyn. A b men midden uit de groote
Steenbreuken, Visfen op L ey gedrukt vind, o f dergelyke , zoude dit niet
in ftaat zyn , iemand op de gedagten van de Zondvloed, en dustotdewaar-
heid van dat geene te doen opklimmen, wat de oudfteGefchiedenisSchryver
Mofes ons mede gedeeld heeft? Zoude het niet kunnen dienen, om, over de
verandering van onzen Aardbol, en over de voortduurende onbeftendige ge-
daante van deszelfs Oppervlakte Geographifche en allerhande nuttige Aan-
merkingen te maaken ? Wie kan by de oneindige meenigte en agtervolgende
ver-
Perfoonen daar toe beftellen , die over de Natuurlyke Hiftorie geregelde Lesfen geven moeten. Dit
kan en zal met ’er tyd verfcheide voordeelen aan de Maatfchappyen toebrengen, gelyk daar van reeds door-
flaande Bewyzen kunnen opgegeven worden, dus de koften die een Land of Stad ter Bevordering van de
kennisfe der Natuurlyke Hiftorie aanwend, van den anderen kant weder rykelyk vergoed worden. Een
Zaak, die in deeze tyden voor de Academien onontbeerlyk word, zeederd men begonnen heeft, de Na.
tuurlyke Hiftorie niet voor een bloote Liefhebbery, maar voor een Zakelyke Wetenfchap aan te zien, die
niet alleen haare groote Nutdgheit in ieder Gemeenebeft heeft, maar onder welke nog zeer veele groote
Ontdekkingen tot Nut der Menfchen verborgen leggen.
V O O R R E D E . xxxm
Veranderingen der Ligchaame'n, Planten en Dieren gevoelloos zyn , omniet
de Werkende Natuur, en door dezelve de werkende Hand van den Almasrö
tigen, die alles gewrogt heeft, met eerbied te erkennen, en in een diepe
verwondering weg gerukt te worden?
Een icgelyk, voorzeeker, die by zyn Natuur-Kabinet Oplettende is, omde
verfcheide gedeeltens derLigchaamen, mitsgaders hun onderfcheid, deoorza-
ken van dat verfchil, de oogmerken van haare gedaantens, de overeenftem-
minge der Gellagten en Zoorten, haar konftig zamenftel, hunnen geringen
oorfpronk, hunne groote prägt, de levenswyze en huishoudinge der Dieren,
en honderd andere zaaken en omftandigheden te onderzoeken, dien kan zyne
Verzameling dienen om hem tot God opteleiden, denSchepper in de wegen
zyner wysheitengoedheitte zien en Hem te verheerlyken,het geenzekerlyk
het befte oogmerk is, waar toe ons de befchouwinge der Natuur moet opleiden.
Wat kan ondertuilchen voor de zintuigen en byzonder .voor het oog aan-
genaamer zyn, als in een zaal om te wandelen, waar men een groot gedeel-
te der Natuurlyke zaaken, en als waare het, de Waereld in het klein by
een vergaderd vind, waar men zig te gelyk in Aàën en America verplaatft
ziet, en de koftelykhedenvan den Oceaan, die veeltyds in onpeilbaare diep-
tens verholen zitten, voor zig uitgebreid te zien. Men kan dus de Waereld
der Natuur met groot gemak en in weinig uuren doorreizen, en zig zulks tot
ruft, verkwikkinge enverpoozinge van veel Ampts-Arbeid laten verftrekken.
Behalven dien vind een Geleerde by de befchouwinge van de Natuurlyke
Zeldzaamheden ftoffe genoeg, om zyn verftand op te fcherpen, en tot bevordering
van verfcheide nutte Weetenfchappen onderzoekingen te doen.
Want hoe veel Werktuigkundige Handgreepen heeft ons de Natuur in de vor-
ming van de Ledematen en Gewrigten der Dieren niet getoond ? Hoe veel nieuwe
vermengingen zyn niet door de fcheikunde uitgevonden, zederd men op
de Natuurlyke mengeling der Ligchaamen en derzelver evenredig gewigt tegens
elkander gelet heeft ? Hoe wydlopig is het veld der Schilders eri Beeldhou-
wers niet geworden, zederd z y een grooter verfchotvan Dieren en Schepze-
len met meerdernaauwkeurigheid leerden befchouwen, om de Natuur na te
II. D e e l . * * * * * * * *