Rciz'gcrs | dat men het Vlees van deeze Schild-Padden als
een heerlyk Middel tegens de Scheurbuik en Venus-Kwaalen
gebruikt. ” Ten minften houden de Inwoonders van Tunqutn
en Conchin het zelve voor de befte en gezondfte Lekkerny,
daar van eene groote meenigte inzoutende , die zy wyd en
zyd verzenden , dog met de Schaalen den grootften Handel
dryven , die tot Kämmen , Bladen van Schuijers , Spiegel-
Raamen , Döozen en. andere ingelegden Arbeid kunnen gebruikc
worden.
4.) De Volke - Bekken zyn de kleinfte, fchoon men ’er 00k
zeer groote onder vind, waarvan eenige een körten en andere
een langen Hals hebben. Z y zyn de gemeenite, en hun-
ne Schilden komen in de Koopmanfchap onder den Naam van
Schild'- Pad, het meefte voor. Deeze Schild -Pad Hoorn is
geelagtig, met donkerbruine o f bruinroode Vlammen gewa-
tert, en doorgaans dikker als het groene, derhalve men het
00k tot veel meer Zaaken kan gebruiken.
In ’t algemeen kan men de Zee-Schild-Padden van alle
Land- o f Moeras-Schild-Padden ligtelyk onderfcheiden, ter-
wyl ze Vlies-Pooten hebben, die haar tot zwemmen dienen,
dat is zodanige, die in Lappen ofVliefen eindigen , daar de
Toonen door een dikke wy de Huid aan elkander verknogt zyn,
waar in tegen de Land-Schild-Padden ordentelyke Pooten
met v y f Toonen zonder Vliczen hebben.
Deeze Schild-Padden leggen mede, gelyk de andere, hunne
Eijers op het Land in het Zand, en krabben ze to e, wordende
die naderhand door de Zon uitgebroeid. De Eijers zyn w it,
en maar'met een VJiezige Huid omvangen , gelyk de Wind-
Eijers der Hoenderen. Men zegd, dat zy ieder keer eene
groote meenigte, en zomtyds wel 90. Eijers leggen, zulks
driemaal in het Jaar doende.- De Zee-Schild-P1**™ moeten
dikwils groote Reizen doen van honderd en meer Mylen, om
een bekwaam Strand voor hunne Eijers te vinden. De Man-
netjes gelyden de Wyfjes op dien T o g t , en voeren ze 00k
■weder te rüg.
De wyze om ze te vangen beftaat daar in , dat men ze met
Stokken op den Rüg keerd, en ze dus voortfleept, wantzy
kunnen zig niet wecr op de Pooten omdraaijen; maar in het
Water dryven zy ordentlyk op den Rüg, zo lang ze flaapen.
Wanneer ze Koppelen, heeft hetMannetje wel eenige Dagen
met de Voortteeling werk. Men vind ze overal in de Ooft-
en Weß-Indien in de warme Klimaten, dog aan de eene Plaats
in vry grooter getal als aan de andere. Tegen over het Strand
van Cocbmcbina Jeggen meer als v y f Eilanden, waar op een zo
groote meenigte van Schild-Padden is , dat men ze om dies
wille de Schild-Padden Eilanden noemd.
W y komen nu vervolgens van de Land-Schild-Padden te
fpreekeh, die gelyk gezegd is in Moeras- o f Water- en in Aard-
Schild-Padden verdeeld worden. Men vind deeze hier en daar
in Europa. De eerftgenoemde houden zig gaarne in Moerasfen
o p , desgelyks aan Vyvers, Rivieren, en Binnelandfche Wa-
teren: de laatfte integendeel in deTuinen en op het Land,
zynde fmaakelyker als de eerfte, hebbende een Voedzaam
Vleefch. Die, welke in Europa, en byzonder in Duitfcbland
gevonden worden, zyn niet zeer groot; maar in America vind
men ’e r, die wel 200 Pond wegen, en aan veele Indiaanen
geduurende eenige Maanden tot Spyze verilrekken. Z y ge-
neeren zig meeft van Gras, Mofch, en diergelyke Zaaken,
hebben gelyk de andere geen Tanden maar Kakebeenen als
¡die der Vogelen, die ingekorven z yn , körnende voorts in
haare Leevenswyze met de Zee - Schild - Padden tamelyk
overeen.
Men heeft verfcheide Zoorten, als witte, zwarte, honte,
gevlamde, en gefprenkelde. Eenige hebben een plat, en
andere een gewelfd Schild. Haar Leeven is zeer taay, alzo
zy zig nog wel veertien dagen daar na beweegen, als men hun
reeds den Kop afgefneeden heeft.
I I.) Op de Schild-Padden volgt het Geflagt der Haagdisfen,
dat gevoeglyk in drie Clasfen kan verdeeld worden, namentlyk
in Vliegende- Water- en Aard-Hagedisfen.
Van de Vliegende heeft men maar & n Zoort* die eigentlyk
Draaken genoemd worden, door dien aan hunne Zyden een Vlies
gefpannen is, dat aan de Armen vaft z i t , waar mede zy zig
op de wyze als de Vledermuifen in de hoogte begeven kunnen.
Alle overige Draaken, waar van verfcheide Scbryvers gewag
maaken, zyn een Verdigtzel, byzonder de Veelhoofdige.
Ook heeft men zig te wagten, dat men de door Konft gemaakte
Draaken en Braßlisken, welke de Italiaanders van de kleine
Roch-Vifch weeten op te zetten, niet voor zodanige wezend-
lyke Dieren aanzie.
De Water-Uagedisfen zyn zulke, die meeft in Zee, aan Strand
en aan de Oevers van Rivieren gevonden worden. Daar toe
behoord eerft en voornamentlyk de Krokodil, die de grootfte
en vreeslykfte Hagedis is , want hy word zo groot, dat hy een
Menfch verflinden kan. Hy houd zig in Aßen, byzonder in
de Ganges en andere Rivieren, als mede in Africa in de Nyl,
en hier en daar in America op. De Zee-Lieden noemen ze
Kaymans en vreezen zeer voor haar, want het is niet veilig in
het Water te vallen, waar zig deeze Kaymans ophouden, door
dien zy den Menfch terftond verfcheuren en opflokken, zo
dat men niet weet, waar hy gebleeven is. De grootfte hebben
in den Omtrek meer als 12 Voeten, en zyn daar by zo gaauw,
dat men ze bezwaarlyk ontvlugten kan, ten zy men zig door
zydelingfche Sprongen helpe. Want dewyl ze hun Ruggraad
niet beweegen können, zo valt het haar moeilyk, zig om te
wenden, behalven dien is haar Rüg Zodanig met Schubben,
als met een Harnas bezet, dat een Snaphaans Kogel ’er niet
ligt doorgaat. Hunne Kaaken, die z y zeer wyd opfparren
kunnen , zien ’er vreeslyk uit, door dien dezelve tot verre naar
agteren toe met veele Tanden bezet zyn. Deeze Krokodillen
leggen wel 100. Eijers, die zy door de Zon in het Zand laaten
uitbroeijen, naderhand komen zy om de uitgebroeide Jongen
in het Water te voeren.
DezefterkeVoortteelingvan die fchaadelykeDieren, die nog
boven dien zeer lang leeven, zou een geheel Land veele Mylen
ver onbewoonhaar maaken. indien de Voorzienigheid niet in
die Geweften een ander Dier daar tegen Gefchaapen hadde,
het geen onder den Naam van Ichneumon bekend is , en de Kto.-
kodille Eijers, die iets grooter en langwerpiger als Ganzen
Eijers z y n , op v re e t, maakende zomtyds geheele Neften
leeg.
Behalven de Krokodil, vind men in de Indien nog veele kleine
Zoorten, waar van de grootfte zo groot als een Windhond,
en de kleinfte niet boven een Vinger lang zyn , houdende zig
meeft in het Water op, waar toe ook de Iguana behoord.
Van de Aard-Hagedisfen heeft men niet minder een groot
aantal. Z y zyn meeft graauw o f groen van kleur; eenige weinige
uitgezonderd, die anders geteekend zyn, want men heefc
’e r , die heel geel o f ook gepiekt o f geftreept zyn. Zy houden
zig in Oude Gebouwen, tusfehen de Reeten der Muuren, in
Gruppen en Gragten, op Kerkhoven, en in Moerasfige Plaat-
zefl op en leggen veel Eijers in de Aarde, die .van de grootfte
Hagedisfen als Duive Eijers, eh van de kleinfte als Ertten zyn.
Men reekdnd onder die flag de Cbameleon, Scincusi Gekko, Salamander,
Starre-Hagedis, en meer dergelyke. Z y zyn niet
vergifdg en men kan ze, eenige weinige uitgezondert, zonder
fchade aanvatten en behandelen, zelfs zyn zommige zeer goed
om te eeten, en aangenaam van fmaak.
Alle Hagedisfen hebben vier Pooten, maar niet alle even veel
Toonen. Deeze Toonen zyn by zommige met lange, en by
andere maar met körte Nagels voorzien. Eenige hebben geheel
geen Nagels; maar de Toonen eindigen in Lappen , om
’er mede te kunnen zwemmen. De Staart is verfcbillende,
zeer lang en bros, dus zy hem ligt verliezen, hoewel dit voor
haar geen groote fchade is , want hy waft fchielyk weder aan.
Veele Hagedisfen hebben Schubben, andere hebben Ringen, en
zommige leggen Jaarlyks de Huid af. De- Ridder L i .n n .eu s
deeld ze naar de Staarten af.
III.) Nu volgt het Geilagt der Kikvorsfchen, van welke wy
niet veel te zeggen hebben , om dat zy bekend genoeg zyn.
Men verdeeld ze mede in Water■ en in Land-Kikvorsfcben, en
voegt ’er üog de Boom- o f Loof-Kikvorsfcben b y ,
I .) T o t de Water-Kikvorsfcben behooren mede de Padden,
die aan de voorfte Pooten vier Toonen, en aan de agterfte zes
Toonen hebben, welke met een Vlies vereenigd zyn. Deeze
zyn Vergiftig, door dien zy een fchadelyk Vogt uit zekere
Wratten lpuiten. Dog heeft men ook Voorbeelden, dat 'er
Padden door giftige Spinnen geftooken en gedood zyn, zo dat
’er altyd een Vergift boven het andere is. Men heeft zomtyds
Padden gevonden, die eene verfchrikkelyke groote hadden*
zynde wel een halve Voet breed. Deeze Dieren zien ’er van
boven meeft zwart uit, met kleine groene en geele Plekjes fyn
geftippeld. Het Onderlyf is geelagtig w it, en heeft groote
zwarte
ich van imeccen, en oaaren ievendige Jongen.
Hier toe behoord mede de Surinaamfcbe Wat er-Pad, Pipa ge.
naamd. Deeze is een van de grootfte, en heeft dit merkwaar-
dige, dat haar de Eijers op den Rüg aangewasfen z yn , zo dat
de Jongen op den Rüg uitkruipen.
Eindelyk reekend men daar toe het geheele Heir van alle
overige Kikvorsfchen van verfcheide Clasfen, welker Levens-
wyze meer in het Water, als op het Land is , leggende hunne
Eijers, dieonbedekt z yn, en aan elkander vaft zitten, in het
Water. De Jongen, die ’er naderhand uit voortkomen, hebben
terftond hunne volkomene Gedaante niet; maar moeten
eerft veränderen. Z y hebben namentlyk eerft Staarten,
en geen Pooten, kruipen als Wormen voort, en zwemmen.
Naderhand krygen zy eerft de voor- en dan de agter Pooten,
en blyven daar by Geftaart, tot dat zy eindelyk ook den Staart
afleggen, en hunne volkome Gedaante ontvangen.
2.) De Land-Kikvorsfcben zyn kleinder, leggen hunne Eijers
in het Gras aan vogtige Plaatzen, kruipende de Jongen midden
op het Land in groote meenigte u it , klzo zy zig langen tyd
agter elkander in het drooge ophouden kunnen. Z y zyn even
gelyk de laatftgenoemde Water-Padden onfchadelyk en eet-
baar, waar toe men egter de grootfte uitzoekt, indien men
lult heeft met de Ojevaars en Reigers te gaft te gaan.
3.) De Loof- o f Boom-Kikvorsfcben eindelyk zyn zeer klein,
en van een fraaije groene kleur, zy geneeren zig, van Vliegen
en Infecten, zittende doorgaans op de Boomen, onder de groene
Blaaden, o f opdengrond ondetafgevalle Blaaden. weshalve
men ze Loof-Kikvorsfchen noemd.
T o t hier toe hebben wy maar alleen van de eerfte Bende der
Ampbibia, dat is van de loopende geiprooken; thans volgt de
tweede Bende beheizende de kruipende, waar onder alle Zoorten
van Slangen verftaan worden. Men kan deeze niet in Water- en
Land-Stangen verdeelen, want ’er zyn geen eigentlyke Water-
Slangen (_ff) , behoorende de Murena en de Aal, die zomtyds ook
Water-Slangen genaamd worden, tot de Visfchen, door dien
haar Huid glad en zonder Ringen o f Schilden; maar met Vinnen
bezet is. Men moet by gevolg andere Merkteebenen op-
zoeken, om daar na de Rangfchikkinge der Slangen te maa.
ken , en dus heeft men eerft in het algemeen te bepaalen,
wat men door een Slang verftaat ?
Alle Slangen hebben Schubben, Schilden, Ringen o f Rim-
pels, en geheel geen Vinnen , maakende het getal hunner
Schilden en de Plaats, waar die zitten, het verfchil hunner
Zoorten uit, hoewel eenige alleen maar met Schubben,. en
met geen Ringen bezet z yn , en daarom ook een byzonder
Gellagt uitmaaken. Op deeze omftandigheden heeft men in
voorgaande Tyden weinig gelet, dus de Duitfche Naamen van
Slang, Viper, Adder, en Blind-Slang, zo wel als de Latynfche
Naamen Serpens, Anguis, Ampbisbana, Coluber, Cacilia en der-
gelyke , onder elkander verwisfeld , en zeer willekeurig ge-
bruikt wierden, zo dat men in der daad by de Oude Schryvers
geen regt befcheid vind, hoedanig zy de eene o f andere Zoort
genoemd hebben, verwarrende alle Naamen Onder elkanderen.
Ook is de oorfprong van die Naamen by de' Öuden zeer verre
gezogt, leidende zy by voorbeeld het woord Natter van het
Latynfche Notare, Viper van Vivipara, Cacilia van Cacus (als
o f geen Oogen hadden ) af.
De Ridder L i n n e u s , die overal de onderfcheidende Ken-
merken van alle Dieren met groöt geduld en naauwkeurigheid
nagefpoort heeft teld aan de Slangen het getal hunner Ringen o f
Schilden, zo wel die aan den Staart, als aan de Büik zitten,
en bepaald daar door de Hoofd- en Onder-Zoorten, waar van
wy thans-een kort ßerigtgeven, en de Verdeeling daar van,
zo als ze de Heer L i n n e u s gemaakt heeft, aanwyzen zullen.
De geheele Bende krygt den Naam van Slangen o f Serpentes,
en deeze worden afgedeeld, als volgd:
acaart öcnubben en Schilden, en de Staart eindigd met zeebere
blaasvormige Leedjes. Deeze is de Crotalus van den HCer
L iN N ä ü S j o f Ratei-Slang, die zeer vergiftig is.
2’. ) Andere hebben Schilden aan het L y f en den Staart»
maar geen Ratei aan den Staart. De Naam is Boa o f Scrpent.
Onder dit Geilagt zyn de grootften.
3-) De meefte hebben Schilden aan het L y f en Schubben
onder den Staart. Hun Naamis Coluber o f Adder. In dit Geilagt
zyn mede de Vipers en Nätters, zo als ze de Duitfcbert
noemen, en de meefte zyn vergiftig.
4.) Die Slangen; die zo wel onder het L y f als aan den Staart
alleen maar Schubben hebben, draagen den Naam van Anguis %
o f eigentlyk Slang o f Huis-Slang.
~ 5;) Zommige hebben om het L y f en Staart. R ingen, zy
worden Ampbisbana of Tweekoppen en Ringel Slangen genaamd.
(5.). Indien ze alleen maar Rimpels aan het L y f en Staart
hebben, zo krygen ze den Naam van Cacilia o f Blind-Slang.
Alle deeze‘'Hoofd-Kenmerken dienen daar toe om de Ge-
flagten te bepaalen, maar het getal der Ringen en Schubben
bepaald de Zoorten en enkelde Stukken naar hunne Benaamin-
ge , dog het is het Werk niet van elk Liefhebber, om aan
deeze Schepzelen de Schilden alle te teilen.
Voorts is aan te merken, dat fchoon men de meefte Slangen
voor vergiftige Dieren plagt aan te zien, egter hiet eens het
tionjo gedeelte van haar vergiftig is. Dit Vergif ondertusichen
ls nietsandera, «ic „„n *eeker bytend Vo gt, het welke zom-
nuge Slangen aan haar bovenfte Kakebeen in een Blaasje agter
een lan d , die los zit en beweeglyk is , affcheiden, en dat,
wanneer dit Blaasje door den Tand gedrukt word, ’er uitfpuit,
en dus door die Slang een Menfch o f Dier het zy door een
Beet, o f door aanblaazinge en aanwaasfeming inToorn,befmet
word. Dit Fenyn is zodanig in deeze Blaas ingeflooten, en
daaraan bepaald, dat de Indiaanen de vergiftigfte Slangen, na
ze opgehitft te hebben, waar door zy het Vergift uitlpuwen,
den Kop van de Romp afhouwen, en dan het overige Lig-
haam van de Slang zonder fchroom eeten.
De Slangen zyn doorgaans bont, en fraay geteekend, dog
kan men op hunne fraaije koleur geen Staat maaken, want zy
leggen Jaarlyks haar ouden Balg o f Huid a f, en kruipen uit
dezelve als uit een Koker uit. De fraayfte Slangen zyn dikwils
het allervergiftigfte, en men heeft omtrent dezelve veel
omzigtigheid te gebruiken, gelyk onder anderen aan de zöge-
naamde Bril-Slang blykt, die een Kap dm den Hals draagt,
waar op van agteren een volmaakte Bril geteekend is, zynde
haar Beet terftond doodelyk.
Voorts leggen de Slangen Eijers, die aan een Streng zitten.
Z y hebben een goed Gezigt, maar fchynen Doof te zyn,
door dien men aan haar geene Ooren bemerkt. Als zy voort-
kruipen, dan rekken hunne Schilden o f Ringen van elkander,
zo dat zy van Plaats door eene Wormwyzige Be weeging veränderen.
Zommige ilingeren zig in een Knoop, en ipringen
v oo r t, andere draagen het Lichaam overeind, en fchuiven
zig met de Staart voort, nog andere weeten zig als een Pyl
op huünen Roof heen te fnellen. Maar alzo wy by de Af-
beeldingen ook nog een en andere omftandigheid aangaande
hunpe Leevenswyze aantoonen zullen, zo laaten wy het thans
by het gezegde beruften, alleen dit nog maar aanmerkendö,
dat de Slangen in het algemeen op het Land en in het drooge
Leeven, dog zy können in tyd van Nood ook te Water gaan,
en ’er zig een tyd lang in ophouden.
Dit dan te zaamen het voornaamfte zynde, dat wy vati de
Inniunide pn hruifandt' TrtfppflanHirp Hipppn rp vpititppi h.rl/lan1
.• C/7") Verfcheide Scbryvers maaken van Water-Slangen gewag , waar van zommige eene verbaazende, en zelfs ongelomelyke groote zouden
hebben, maar wy gelooven eer, dat die Dieren tot de Visfcben behooren, en mogelyk een Zoort van Zee-Paalingen zyn.
T A B . L .