I N L E I D I N G
T O T D E
H I S T O R I E
D E R
M E T A L L E N .
E Metallen ( * ) maaken onder de Mineralen
maar een Deel uit: en onder de Mineralen o f
Delfftoffen verftaat men in een uitgebreiden
zin alle enkelde en te zamengeftelde Lichaa-
men, (hetzydie eenebepaalde o f onbepaalde
gedaante hebben,) die in ,en onder de Aarde
gevonden worden; de Metallen integendeel,
welke ook in de Aarde huisveften, zyn alleen maar zulke
Lichaamen, welke tegen andere gerekend eene aanmerke-
lyke zwaarte hebben, en zig fmelten, en op het Aambeeld
mec den Hamer laten uitdryven. Terwyl men egter ook zulke
Lichaamen vind, die wel eene Metalagtige zwaarte hebben,
dog even wel met den Hamer niet können uitgerekt worden,
fchoon ze voor het overige nog in verfcheide andere opzigten
met de Metallen overeenkomen; zoo noemd men zulke Ug-
haamen halte Metallen, in de onderfcheiding van de voorgaande,
die men den naam van beele Metallen geeft. Van deeze twee
zoorten van Mineraalen, te weeten heele en halve Metallen
zullen wy thans, volgens aanleidinge der Afbeeldingen, breed-
voeriger handelen.
W y zouden bykans denken können, dat eene Inleidinge tot
dit zoort van Natuurlyke voortbrengzels iets overtolligs wär
e , dewyl reeds verfcheidene onderwyzende Boeken over het
Ryk der Mineraalen in ieders handen zyn, ten waare de eens
voorgenoome fchikkinge in dit werk ons niet bepaalde, zo
veel daar van te zeggen, alsieder Liefhebber, die Stuften (g~)
o f Metall Ertzen verzameld, noodzaakelyk weeten moet, om
niet alleen van zyne ftukken te kunnen oordeelen, en die in
rang te fchikken, maar ook een wezentlyk vergenoegen daar
over te gevoelen.
W y zullen dan eerft van de grtmd o f Beßanddeelen, en van
den Oorfprong der Metallen fpreeken, verder van hun wasdom,
en van de middelen, om ze magtig te worden, dan eindelyk ook
van de kenmerken, om ze van elkander te können onderfchei-
den, en omtrent dezelve eene gepalte Rangfchikkinge waar te
neemen, dog in alles, wat wy daar van zeggen zullen, zal, zo
- veel mogelyk is, de kortheid betragt worden.
Wat dan degrond o f beßanddeelen der Metallen aangaat, zoo
ziet een .iegelyk, dat by alle, zonder onderfcheid, de Aard-
deelen hun voornaamften o f grootften inhoud uitmaaken, en,
als waare he t, tot grondbeginzels dienen. Maar gelyk de
Aara-Deeltjes ( b ) zelve in zoorten verfchillende z y n , zo
vind men ook dit onderfcheid by alle Metalagtige Lichamen,
en men kan op zekere gronden beiluiten, dat een iegelyk
Metall, het zy Z ilv e r , K ö p e r , Goud, en zo verder, zyn
eige zoort van Aarddeeltjes heeft, welke alleen maar de grond-
ftoffe van elk uitmaaken.
Het is hier ons oogmerk geenzints, te onderzoeken, of
alle de verfchillende zoorten van Aarddeeltjes maar door eene
toevallige omitandigheid, o f door de eigenaartige ingefchape
Natuur van hun Wezen, van elkander onderfcheidenzyn, dan
o f alle deeze verfchillende zoorten, wanneer zy op de alder-
geftrengfte, en voor menfchen ondoenelyke wyze konden op-
geloft worden, ten laatllen niet dan eenvoudige Deeltjes van
gelyke zoort zouden uitmaaken, dus dat alle Lighaamen In de
geheele waereld, hoe verfchillende ook, egter maar eenderlev
oorfpronk en grondftoffe hebben zouden, dit zeggen wy te
onderzoeken is nu het oogmerk niet. Zoo veel egter zy ons
vergund aan te toonen, dat wy het geenzints by de Scheppinge
van deezen grooten Aardbol als een noodzakelyk ftuk aanzien,
maar veel eer voor waarfchynelyk houden, dat de Schepper
terftond in den beginne niet ilegts een enkel eenvoudig wezen
gefchapen hebbe, maar veel eer een klomp, die uit veele
boofdftoffelyke Deelen o f Grondftofjes van verfchillende Natuur
beftaat, ten voorfchyn bragt.
Dus kunnen (onzes eragtens) in het Element der Aarde
oorfpronkelyke Aarddeeltjes van verfchillende Natuur zyn
die uit andere ontftaan, o f in het wezen en in de zelfftandig-
heid van andere overgaan, dat is , die wezentlyk verfchillen,
en
( * ) vertiezen tot verboeding van misverftandde fcbrffwyze van Metal, in deplaats van Metaal, om dat men onder dit laat/le maar
een byzonderfoort van Metal verftaat, bet geeneen Compofuie met de Zink is , en tusfcben bet Spiauter ct Pinsbek de rang bee/t. m L
zegt by voorbeeld: een Metaale Klok, tot onderfcheid van een Tzere of Zilvere Klok.
( g ) Het woord Stuffe is onder de Berglieden in Duitfcbland een zoo algemeene, en ookaanonze Faderlanders niet gebeel onbekende Benaa
mrnge, dat wy geoordeeld hebben, dit woord zonder Vertaalinge te moeten bebouden, wy weeten wel dat men daar voor bet JVoord Ertz eewoon
,S tej B S k S \ T r eeI.oovenn “ff*™; mj * du fatfie Benaammge niet gevoeglyk is, om dat gene te beduiden, wat het eerfte uitdrukt en dus
tot dubbelzmmgbeid en nusverftand aanleidinge geevenkon. Onder Stuffe verftaat de Bergwerker een zekere Klomp, (het zy &een-K?evof
Aardagtig, ) die een zeker of gedegen, ofVererm,_ ofook maar aangemaafemd Metal inhoud. Ertz integendeel is by bem maar alleen die Mai
fa daar de Metallen door elkander met een Aardagtig Licbaam innerlyk verbanden, en met Zwavel ofArfeniek verenzt zyn en K £ S W A
nig eenige foorten van Stuften aanduid. J ’ maar ai,ee-
K U W m a & g B w m * ■ » « « « U S 1 1 H H H
ß'U'Kgt vauZand, Klty, Vcen, Slstn, Kalk, of dtrgelyh verfiwt, mar nrnrn htt in mc algenum Bmhailjji, murßmn dus alle bet
sdardagteg, daar « A r , b« mag fa g ^ y „ ius ^ , f S tm — m . , * ’ J ‘
Lichaamen m de fVcereld Aardagtigedeelen gewoon is te notmen. 8 n “ *
en hun verfchil niet door toevällige omilahdigheden, als be-
weeging, fcheiding, o f te zamenitelling verkrygen (»).
Zo ras wy ondertusfchen aanneetnen, dat ieder Metal zyn
eigene fyne eigenaartige Aarde tot Grondftof heeft, zo loo-
chenen wy egter daar by niet, dat deeze verfchillende zoorten
van Aarddeeltjes gemeenfchappelyke Eigenfehappen kunnen
hebben. Gelyk wy van alle Metallen gewaar worden, dat
cenige van hunne aardagtige grondftofjes glasaartig zyn, en
in glas overgaan.
Deeze Aarddeeltjes nu zyn het niet alleen, die het Metal
uitmaaken; maar men vind ’er ook eene vettigheid in , die het
zelve taay o f rekbaar maaktj zoo dat men het dryven, gieten
en imelten kan.
Voorts vinden wy by het Metal ook eene vlugge Aarde
o f Mercuriaale ftoffe, die met Zwavel en Arfeniek vergezelt
is , en aan het zogenaamde verertzen ( o f mineralifeeren)
de hand bied, waar van wy ook het Zout en Vitrioolagtige
met kunnen uitfluiten, het geene tot de eigentlyke formerina
van het Metal noodzakelyk ichynt vereifche te worden*
Men kan ligtelyk bezeffen, dat alle deeze verfchillende Zaa-
ken onmogelyk by alle Metallen in gelyke evenredigheid kunnen
aanwezig z y n , dewyl men in dat geval dan maar een
eenig Metal hebben zou. De verfchillende meenigte van
deeze inmengzels, de onderfcheide evenredigheid daarvan, en
de byzondere wyze van hunne te zamen vereenigingen, ge-
voegd by het verfchil der eigenaardige Aarddeeltjes maakt ze
kerlyk mede het onderfcheid der Metallen uit, en zulks geeft
ons gelegenheid, deeze Vraage teopperen: Hoedanig en op welke
wyze een Metal gemaakt ward?
Aangaande dan deszelfs Oorfprong, zoo hebben wy de inner-
lyke verbinding van bovengemelde Ingredienten tot een grond
te loggen, om de vorming van een- Metal daar uit te verklären.
Het is namentlyk aan een iegelyk bekend, dat een
grof mengzel van deeze Ingredienten, fchoon door de befte
handgreepen der Scheikunde door middel van het vuur ont
bonden en wederom met elkander vereenigd, daarom dog
niet terftond dat Metal uitmaakt, welkere beftanddeelen het
zyn-’, maar dat daar toe de hand van den Schepper vereifcht
word, die door Alvermogen, en waar de hand der Menfchen
niet in ftaat toe is , deeze Beftanddeeltjes oploft', hun in een
behoorlyke evenredigheid fteld!, en to t een vaft Lichaam
vereenigt, dat wy naderhand den naam van zeker Metal geven,
het zy Zilver, Y z e r , Lood, ofdergelyks.
Venrolgens beftaan alle te zamen geftelde Lighaamen uit
Deeltjes, die by de Iaatfte verdeeling, zoo klein en fyn zyn,
dat wy ze nog met onze handen afzonderen, nog met Oogen
onderfcheiden, ja zelfs niet eens in gedagten ons duidelyk
Voorftellen kunnen. Maar de Almagt verrigt de Deelinge van
zulke kleine Deeltjes dagelyks in de Natuur, gelyk wy by de
befchouwinge van de wonderbaare. koleur en Teekening der
Hoorns en Schulpen, als mede by het fto f, dat qp de Vleu-
gelen der Vlinderelegd, gezien hebben.
W y können zulke byzondere en verbaazende Oplosfinge der
fynfte Deeltjes, en hunne evenredige vermengingen niet als
mogelyk voorftellen zonder de Beweeginge, en de Beweeging
niet ¿onder het h u r , zyhde te zaameh de Ziel en het be-
weegrad van alle Beweegingen. 'Zal bygevolg uit de Beftand-
deelen een Metal gegenereerd worden, zoo moet een dbor-
dnngend Vuur de fynfte Deelen van eene Metallifche aarde,
als mede die van het Olieagtige, o f vette, van het zwavelactiee,
zoute en vlugge in beweeginge brengeri, ze oplosfen, door
e kander dryven, met elkander verbinden, en ergens in een
plaatfe tot ruft en verftyvinge nederleggen. Wanneer dan die
alles dus van de Natuur bearbeid, en vaardig gemaakt is , zo
komt de menfeh daar by , en vind die Masia als een Metal,
zo als w y , om maar een gemeene gelykenis te gebruiken het
roet, gemaakt uitdenRook en Damp van‘verbrande koolen
Hout, o f Turf, op *t laatft als een harde en vafte klomp in
den Schoorfteen vinden.
Het zal egter niet zwaar vallen, zig van zoödanigen Oör-
fprong der Metallen een duidelyk begrip te maaken.
De Aardbol, namentlyk, is terftond van den beginne a f,
benettens de meenigerley zoorten van Aarddeeltjes ook met
zoorten van zulke-'Deeltjes Voorzien geworden, die wy Me-
tal-agtig noemen; mitsgaders ook met alle overige, welke de
beftanddeelen van een Metal te zamen genomen uitmaaken.
Dat nu een Centraal- o f Middelpuntig Vuur de Aarde door-
drongen en bezielt hebbe, daar aan twyffeld niemand. Dit
Vuur dan zet de Aarde ook zelfs in zyn diepfte gronden in
beweeging; Het is te gelyk- in ftaat de doode Aarddeeltjes te
bezielen, de fyne kluitjes verder te ontbinden, en zelfs de
dampen nog. nader op te losien, en deeze opgelofte Deelen
overal met een .wonderbaare kragt van mengeling tot aan het
Oppervlak.van den Aardbol voort te ftuwen, en bloot te
leggen.-
Is dit nu aldus, gelyk wy door de dagelykfe ondervindine
ontrent veele andere Natuurlyke Gebeurtenisfen des Aardryks
gewaar worden, hoe kan het dan wel andere toegaan, als dat
deeze vlugge fyndere ofdikkere dampen eer zy tot het op-
pervlak naderen , door groote klompen van Steen o f Aarde
moeten dringen? En wat is wel Natuurlyker, als dat zy zig
onder weg aan die Plaatfen, waar zy doordringen, overal aan
hegten moeten, waar zy ilegts plaats en ruft vinden.
Een iegelyk, die zig deezen Aardbol niet als een gefmolte
vaften klomp o f digten kogel voorfteld, zal uit de meenigerley
Aard en Steeniöorten, en uit de veranderingen, die de Aarde
zedert de Schepping door de Zondvloed, door meenigerley
onderaardfehe beweegingen, en door den Stroom, o f Gang
der Waterenen Zeegn*. heeft moeten ondergaan, wel können
bevroederr, dat de Aarde niet overal even digtkan zyn; maar
dat ook zelf in de digfte rotzeh nog allerhande reeten, kloo-
v en , holtens en ondigte o f ydele plaatfen z yn, door tvelke de
11 reeve heenen trekken, en bygevolg hunne
MetalÜfe Deelen, wanneer ze ryp z yn , overal afleggen können,
ja dat zelfs , wanneer de Steen- o f Aardzoort zo ydel
en> voos is-, dat de dampen overal even fterk doortrekken
kunnen, dan ook noodzaakelyk het geheele Gefteente
overal met Metallife Deelen moet doortrokken en bezwaneert
worden. °
Die zig op deeze wyze een Begrip van den Oorfpronk der*
Metallen maakt, zal. niet noodig hebben te vraagen, waarom
ze
( i ) Dff^Scheikunde « * Vergrootglaazen bebbenveel totopbelderuig Hon verborge zookentoegebragt, maar ook deeze twee zaakenbeb-
ben voor de Geleerden veel duifterhetd veroorzaakt. IVaX de Iaatfte aangaat, zoo bebbenwy onder anderen ook aan dezelve te danken, dat men
de ledige tusfebenrumtens tn fo Lcbaamen waameemen kan. die men met bloote Oogen niet zien kan, en boe beter bet Fergrootelas is, boe
beeter dat ook zig de ledige bolletjes der Lichaamen ontdekken die boe langer boe mmer worden i hoe meer bet Glas vereroot, dus dat men ten
laatften een ongemeen fjmnaam IVecfzel van,vaJU, digte-Stoffe vind. . Zekere Geleeräen zyn hier over^in Vtrwandering geraakt en bebben
beginnen t* denken, dat, als men nog fiefkerxvergmtendee,Glanzen uitvinden kort, die weinige. Stoffe, die wy thans nog zien, wederom ml
tusfebennmntens zoude verfilmen, endat dus mogelyk,ten laatften alle Stoffen in niets anders ak-in bcdrieglyk-beperkte Rumtens zouden be-
M m u D“ Z aS-Z‘! S i I van a"e Sceptife Idealiften die aan zig zelve en aan alle gefebapene Lichaamen twyfelen!
De bcheikunde in tegendeel heeft geleerd, dat wanneer inen de Lichaamen ontbind 'er ten laatften eene uitgebrande Aarde, een vlug Zout,
Ohe.endergelyke overblyft; en dit by alle'Lichaamen minder of meer waameemende, vallen zammige op de Gedagten, dat alle Lichaamen in
de Wecreld maar uit een en dezelve Grondftoffen beftaan, en dat bet verfchil der Licbamen alleenig maar in de onderfcheide mengeling en te za-
menvoeginge der Grondftoffen te vinden ts. Dus waare dan Zilver even bet zelf de, wat Goud is, als het eerfte maar dezelfde proporiie, ver-
mengtng en te Jamenvoegtnge zyner deelemhäd, als die van bet.Goud,- ende Goudmaaker mees muylt reeds in boope, die-Natuurwerkinge uit te
vinden, waar door de Natuur de Grondftofjes zoo vermengden te famenvoegd, dat ze de zwaarte, de Koleur en alle proeven van Goudbouden.
, ° raf .by heffiy dan bet bem Hg* vollen, uit Lood terftond Goud te maaken, en waarfchynelyk uit alle Lichaamen in de
Z u- UdS y fitllnAeeze Goudm?kere voor eerft, met de voorgaande Sceptife Idealiften in een Rang, zullende naderhand in onze
Aanmerkmgen gelegenheid bebben om nader over deeze berugte Kunft, die zoo meenig Menfcb of Am of Gek gemaakt heeft, te fpreeken.
M 2