n V O O R R E D E .
een en ander v a n d e w y z e , om e e n K a b in e t t e S c h ik k e n gewagerr, naar-
dien w y in de Voorreede tot het Eerfte Deel reeds iets van de Zwaarighee-
den aangehaald hebben, die men by bet Ver%aamelen van een Kabinet ontmoet.
Om dan van de fchikkinge der Kabinetten eerft te fpreeken, zullen w y
eenige Vraagpunten ontwerpen, Welke ieder afzonderlyk een nader onder-
zoek en beantwoordinge waardig zyn.
•r.) Naar welk zamenftel zal men de Zeldzaamheden der Natuur fchikk
e n ?
2 .) In welke Kaften en Laaden moet men ze leggen of plaatzen?
3 .) Hoeheeftmen ze door de hand der Konftenaren op te eieren, om
haare innerlyke fchoonheit voor den dag te brengen of te verheffen?
4 .) Waarop ftaat een Verzamelaar te letten, als hy ze onbefchadigt behouden
en voor het bederf bewaaren wil?
5 .) Welk is het vernuftig gebruilr van een Kabinet, en waartoe können
d e V e r z am e lin g e n d ien en ?
Deeze vraagen zyn te mindef met een onverfchillig oog aan te zien, om
dat de Verlegenheit van veele Verzamelaars in dit ftuk, en hunne tegenilry-
dige handelwyze maar al te wel bekend zyn. W y zyn ’er ver af om te ge-
loven, dat alle het geene w y op deeze Vraagpunten ftaan te antwoorden
onfeilbaar en gantfehelyk voldoende zal zyn , o f dat juift alle Verzamelaars
naar ons Ontwerp zig fchikken zullen, Want ieder Menfch heeft by deeze
meenigvuldigheid van zaaken zyn eigen zin, oogmerk en fmaak; dog
w y vermoeden, dat w y voor de zulken, die eerft beginnen Verzamelingen
te maaken, geen geheel onnutte Aanmerkingen zullen opgeeven, en
zullen derhalve ook tot de vrymoedige Beantwoordinge der geopperdeVraag-
ftukken overgaan.
1 .) Naar welk Samenßel dan %al men de Zeldzaamheden der Natuur fchikken ?
Men vind veele Liefhebbers die van hunne Verzamelingen niet dan een
honten Regel maaken, en de Zeldzaamheden van alle Gellagten en Soorten
won-
V O O R R E D E . m
Wonderbaarlyk onder een haspelen. Eenige deezer Liefhebbers hebben geen
het minfte begrip van eenige verdeelinge o f orde, z y vermaaken zig flegts
met.alles wat blinkt en glinftert en in het oog ftraalt, o f wat maar eene zeld-
zaame-gedaante heeft, en zyn daar mede Vergenoegt, dat z y die dingen tot
pronk ergens heen ftellen o f leggen. De zulken bekommeren ’er zig weinig
over, o f de ftukken egt zyn , of niet, z y verwonderen zig over een
ftuk,datde hand van de eene of andere Konftenaar naar een valfcheeygendun-
kelykheit verändert, e n verbafterd heeft, even zo , als of het van Natuure
dus gebeeld wäre, en zyn bygelovig genoeg om de beiaggelykfte geftaltens
der dingen voor een arbeid van de verborgene Natuur aan te zien. Zelfj
het woord R a r i t e i t o f zeldzaamheit alleen is bekwaam, zulke Lieden zo-
danig te betoveren, dat z y een fteen, waar eene vernüftige hand met fterk
Wäter een vreeslyk Hellen-Aangezigt opgeetzt heeft, veel hooger fchatten
als een Goudklomp van een foortgelyke zwaarte (<?). Het eenigfte, wat
deeze
( a ) Een Liefhebber, willendezig eens van eenen bedorven Orbis Spinoiiis o f Stekelvis ontilaanj gaf
dien tegen iets anders aan een Onkundigen Verzamelaar. Deeze lapte den Vis met gedroogde Palingvellen
-en ftak ’er de Stekels van een Hiftrix o f Stekel Zwyn in, vervolgens gaf by aan den Vis een paar Üyis
Oogen, en maakte een zddzaame lange Snavel daaraan, het geen hy met zo veel kunft wifl te doen, dac
hy die het niet naauwkeurig befchouwde, de voegen en de famenteppingeri niet zien kon. Het gerügt van
deezen zeldzaamen Vis kwam ras ter ooren van een ander niet minder onkundigen Verzamelaar, die met ge-
weld en onbefuift verzamelde. Deeze liet den Bezitter geen ruft, maar kogt van hem dien Vifch voor
een origeloovelyke Somme Gelds. Een ander die een kebner was, en reeds van verre dit ftuk voor een'
valfch maakzel aanzag, bood den nieuwen Bezitter uit Joks tweemaal zoo veel daar voor, zyn Goüdbeurs
uithaalende, en Zig houdende als o f hy dadelyk het Geld hem toe teilen wilde. De Bezitter zag die Bod
voor ernft aan, maar [was egter niet te beweegen om ¿yti zeldzaam Gedrogt daar Voor te geVen»
Een ander kogt uit een Natuur Kabinet eenen bedorven Strüisvoge!, die geen vederen meei: had. Hy
nam hierom de vederen van verfcheidene Goud- en Zilverlakenfehe Hoenderen en bedekte den Struisvogel
zeer konftig daar mede met afwiilelende ftreepen gelyk de Kaapfe Ezel o f Zebra, en tot meerder fieraacl
gaf hy aan dien Vogel een fraaije Pauweftaart. Het was nauwelyks gefchied > o f ’er kwam eeüyverige Ver*
* 2, zamelaar