i lili
is met kleine verdiepte ronde Ringetjes bezet, in welker midden
eene iets verheevener vlakte legt, op deeze vlakte draai-
jen de fyne ftekeltjes met bunne hol uitgedraaide eindens om,
gelyk aan de gewrigten het ronde hooft van ’t eene been in het
holle pannetje van het andere been draait.
Keert men deezen Zee-Appel ten onderilen boven, en be-
fchouwd men hem van onderen, zoo ziet men twee groote
openingen. De eene, die de grootfte is , ftaat in het midden,
en maakt den mond u it, maar de andere ftaat aan den rand in
het midden van de breede zyde, en is het agterfte. den anus
van het Dier. Wat den mond belangt, zoois die zoo diep
ingedrukt, dat. hy byoa aan de bovenfte vlakte raakt. Van
den rand ziet men v y f diepe groeven tot aan den mond gaan.
Deeze groeven leggen regt onder ieder Blad van de voorheen
befchreve Bloem-Figuur, die boven o p z it, en zy deelendus
de Schaalen in v y f Perken. Binnen in leggen in het gemeen
verfcheide Beentjes, welke de Tanden van dit wonderbaare
Dier z yn, en klapperen als men den Zee-Appel fchud.
Fig. 13. Onder de voorbefchrevene Zee* Appels, die een
Afbeelding van eenBloem op haar oppervlakte hebben, word
ook een foort gevonden , die in plaats van v y f, maar vier
Bloem- Bladen heeft, zoo als wy daar van de Afbeelding in
deeze FiguUr voor ons zien, fchoon eenige L ief hebbers hem
met meerder regt voor een Ecbinofpatagus houden, als waar
mede hy tamelyk fchynt overeen te komen. Men mag hem
ondertusfchen reekenen, Waar toe men wil, zoo wykt hy
dog van de voorfchreevene vooreerft daar in a f, dat de Schaal
niet dik, hard en fteenagtig, maar ongemeen dun en breek-
baar is ; en ten tweeden, dat de mond onder ook niet in bet
midden, maar meer naar het breede eind toe ftaat, door dien
het beloop van de Schaale Eyvormig is , gelyk dan ook alle
Spatagi Ey- o f Hartvormig zyn , en ten opzigte van de bros-
heid der Schaale, en plaats van den mond, even aldus ge-
fchiktzyn, gelyk deeze. Men ziet den Zee-Appel in deeze
Figuur van de bovenkant, waar omtrent eerft de vier ftraalen
aan te merken zyn. Deeze leggen, tegens het overige van
de Schaale te reekenen, iets verdiept, en beftaan in een
viervoudige regel van enkel doorbrookene o f doorgaande
Puntjes ( / ) . ln het midden, alwaar deeze vier ftralen te za-
men loopen, vind men vier kleine gaatjes , door welke
inen een groote fpeld fteeken kan, en deeze gaatjes ftaan mede
in het vierkant, het overige gedeelte van de Schaale, het
geen als een plat verwulfzel geboud is , ftaat voi van eene
ontelbaare meenigte kleine Wratjes, op welke körte witte
Borfteltjes in een gefchikte Ordening zitten. De Schaal zelfs
ziet ’er mede graauw en witagtig uit. Midden in den Rand,
die aan de finalle zyde eene zeer hoog opftaande vlakte heeft,
is het agterfte de anus van het Dier zoo als men zulks beneden
aan de Afbeelding zien kan. By het omkeeren van deezen
Zee-Appel ziet men, dat hy van onderen zeer vlak en als
met een byzonder fchild voorzien is , aan welkers puntig eind,
het geen omtrent tusfchen het middelpunt van de Schaal en
deszelfs breedfte rand te vinden is , de mönd zelfs z i t , die
omtrent de gedaante van een halve Maan heeft. Aan deezen
mond, als mede aan de geheele onderfte vlakte, zyn de
Wratten iets grooter, en de Borftels iets fterker en langen
Voor het overige is de geheele Schaal uit enkel fcheeve Vierkante
ftukjes't’iamen gefteld.
Ftg. 14. Men vind die Zee-Appel, die hier afgebeeld is,
zeer veel, voornamentlyk in de Adriatifibe Zee. Hy is een
zogenaamde Ecbinus Spatagus. De bovenfte zyde , die hier
vertoond word, heeft de volgende merkwaardigheden. In
het midden legt vooreerft een byzonder Schild, dat iets ver-
heven is , vervolgens breiden zig ter zyden van dit fchild
vier dubbelde ftreepen over het oppervlak uit, waar van ieder
in een regel doorboorde gaatjes beftaat. De langfte ftreepen
gaan naar het breede eynd uit, en lóopen met een boog na de
körte ftreepen to e, die aan het fpitfe eind van den Zee-Appel,
gevonden worden. De omtrek van de Schaale heeft de gedaante
van een Hart, en is aan het breede eind iets boogsge-
wyze ingedrukt, even gelyk men Hart gfemeenlyk uitbeelt.
Het fpitfe eind integendeel ijringt iets voor u i t , aan welkers
ftompe vlakte eene kleine opening te vinden is, die het agterfte
van het Dier¡is. Aan de onderfte vlakte van deezen Zee-
Appel ziet men den mond, die even zoo gefchapen is , gelyk
aan de voorgaande Ecbinofpatagus, zoo als dan oök de Schaal
even zoo dun teer en verbrekelyk is.
Fig. 15. De drie volgende Echini kondén ook wel uit hoof-
den van hun vyfbladerige Bloem-Figuur de Naam van Echi-
nanthi dragen, egter hebben z y , van wegens hunne byzondere
gedaante een andere naam , en worden Ecbinodifci, o f zulke
Zee-Appels genaamd, die de gedaante van een vlak Tafcl-
bordhebben. Want zy zyn plat, gelyk een fcheif o f bord,
en haare uitterfte hoogte haalt naauwelyks een vierde van een
duim. Z y worden om dies wille ook Echini. Plani, en van
zommigen Zee - Pannekoeken geheeten. Zommige van deeze
Zee-Appels hebben aan hun Oppervlakte geen andere opening
dan voor den mond en voor hun agterfte , èn dat flag word
Zee-Realen, of Zee-Schillingen genaamd. Andere Zee-Appels
van dit flag hebben behalven den mond en het agterfte nog twee ,
Vyf, o f zes breede doorgebrooke ftreepën, die te gelyk dooir
de boven- en onder Schaal geheel doorgaan, ¿00 als in deéze
eh in de twee volgende Figuuren te zien is. Nog andere zyn
aan den rand met twee o f meerder ftreepen zeer wÿd en diep
ingetakt, omtrent gelyk de raders aan houte Uurwerken,
even eens als o f men ’er in gezaagd had. Van dit laatfte
foort noemd men die Zee-Appels Zonnefiraalcn, die aan de eene
kant veele zulke keepen o f uitgetakte fpeeken hebben;
Om egter weder tot de Befchryvinge van de tegeriwoördige
Afbeeldinge te komen, zoo is deeze icheif-vormige Zee-Appel
byna rond, en maar aan de eene kant iets Vlak. De Schaal
is graauw, dun, gelyk Papier, en ziet 'er op het eerfte aan-
zien omtrent uit, gelyk het Deeg van witte Ouweltjes. Midden
op de Schaal is een klein vyfhoekig fchild, dat ’er als
een netgeteekende Star uitziet, en op ieder hoek een klein
gaatje heefc. Tusfchen een iegelyke ftraal van deeze Starre-
Figuur fchiet een Blad- Figuur met een ftompe Punt iri, en
van deeze Blad-Figuuren teld men ’er v y f , die rondom die
Star heen ftaan. Elke Blad-Figuur beftaat uit niets anders,
als uit een Traalie-werk van breede doorgebrookene Linien.
Het overige gedeelte van de Schaal fchynd uit enkel vyfhoe-
ge fchildjes te beftaan, die zoo künftig in elkander pasfen,
dat men naauwelyks eenig merkteeken van een Naad vind.
Alle deeze fchildjes hebben op hun oppervlak kleine, en ohi-
trent onzigtbaare korltjes , op welke fyne ftekeltjes zitten,
die zig niets anders vertoonen als de ftoppelen van een onge-
fchooren Baard. Dog deeze ftekeltjes kunnen het Dier weinig
tot beweeging helpen, waarom het meefte fwemt, en voort-
roeid.
Het merkwaardigfte aan deeze, en de éwee volgende Zee-
Appels, beftaat in de breede ftreepen, die aan dat eind gezien
worden, daar de voorige vlakte, o f de affneede van het roride
ophoud, en welker getal aan deezen Zee-Appel in twee beftaat.
Want deeze ftreepen zyn twee langwerpige gaatjes die
geheel en al door den Zee-Appel doorgaan, zoo dat men ’er
een band door trekken kan. De binnenfte wánd van deeZa
gaaten is digt, en met borftels bezet. De mond, en het agterfte
van het Dier, zyn beneeden.
Fig. 16. Deeze Zee-Appel in de gedaante van een plat
Bord, is nog dunder als de voorgaande, fiieeuwwit van kouleur
; en in het midden met even zulken Star geteekend
als de voorgaande , ook is hy ten opzigte van de fchil*
den der Schaale , van de korreltjes , en de borftels , die
’er op zitten met de voorgaande gelyk, flegts wykt deeze daar
in a f , dat de Bloem-Figuur en het getal der doorbrooke breede
ftreepen anders is. Want wat de Bloem-Figuur aangaat,
zoo is ieder Blad daar van behalven het doorbrookené Traa-
liewerk nog met een boog omgeven, die uit enkel doorfchy-
nende Puntjes beftaat; die ’er zoo uitzien, als o f ze met
een fpeld ’er in geftoken waren. Belangende integendeel de
breede doorbrookene Liniën, zoo teld men daar van vyf.
Vier daar van ftaan aan den rand omtrent in een vierhoek ;
maar de vyfde heefc zyn Plaats tusfchen twee Blaaden, van
d e, op het oppervlak geteekende, Bloem.
Hetis zeer waarfchynelyk, dat de Schepper daarom deeze
zwakke en jebrekkelyke Diertjes zulke v y f doorgaande openingen
o f ftreepen gegeeven heeft, op dat ze zig met hun vlak en breed Lichaam, in vergelyking van hunne weinige
kragten,
C f ) ¿lie de kleine Gaatjes die men behalven den Monden den amu, by alle Zee-Appels vind, boe fyn en klein zy ook zyn mögen, dienen
aan het Dier, zo veel wy opmaken kunnen, tot niets anders als tot Lugt gaaten, om daar door als Adern te febeppen, die Gaatjes alleen uitge-
zondet t , welke door de Wratjes of tepeltjes gaan , om dat door dezelve de Peezen door loopen, die de Pinnen Stekels of Borfielt jes aan den Zee-
Appel vafi bouden.
L a