en eiridelyk is het overige gedeelte, het geen men voor den
Staart houden moec, en over dön vierde Elle lang is , geheel
rond. De Huid is hard, en Perkamentägtig, heeft geen
Schubben, dog in plaats van dezelve verfcheide breede Afdee-
lingcn, en is bruinagtig blaauw.
Fg. i . De Vifch, die men hier Afgebeeld ziet, word een
Trompet-Fi/cb genaamd, en behoord mede tot het voorgaande
GeQagt. Dezelve is uit de voor Eylanden van America. Zyn
Lichaam is twee Voet lang, en twee Duimen breed. Aan
den Kop zitten aan weerskanten Vinnen met 15. Straalen, op
den Rüg ftaan in de Vinnen 7. enkelde en verre van elkander
afgezonderde Straalen. Aan den Staart ziet men onder en bo-
ven Vinnen met 22 Straalen, waar agter de Staart zelfs in een
breed voortzetzel uitloopt, dat aan het eind wederom met
Vinnen bezetjs. Onder aan den Buik zitten aan weerskanten,
niet verre van den Aars, Vinnen met zes Straalem D e Huid
is hard, en met eene ontelbaare meenigte van kleine Schubben
bezet. De Kop äs breed en groot, eindigende in een bree-
den Hoomägtigen Tromp , aan welkers eind nog een apart
onder en boven Kakebeen zit. De koleur is op den Rüg
blaauwagtig, en heeft zes Regels fwarte Plakken. Het overige
gedeelte van het Lichaam is geelagtig wit, en van onde=-
ren met eenige ronde fwarte vlakjes geteekend (x ).
Fig. 3. W y vinden hier nog een ander Zoort van Naald-
Vifch met een Zuyg-Tromp, die hoekig, o f kantig is , envan
de voorfchreevene afwykt. De Heer L in n je u s geeffc hem
den Naam van Sygnatus aquoreus. Deeze heeft alleen maar op
den Rüg Vinnen met dertig Straalen, hebbende de Staart een
Vin met v y f Straalen. Voorts vind men nergens eenige Vinnen.
Het voorfte gedeelte van het Lichaam is zevenkantig,
het middelile, waar de Rüg-Vinnen aan zitten is zeskantig,
en van daar tot aan de Staart vierkantig. De Huid is mede , zo
als aan de voorgaande, Perkamentagtig en glad, dog zo met
breede dwarsftreekenafgedeeld, dat in ieder dwarsftreek, die
den Vifch als een Band omvangt, aan alle zeVen kanten een
fcheef vierkant Raat, dat afzonaerlyk ingevat is , zo omtrent
als een Steen in een Ring gewoonlyk ingekaft word.
Fig> 4. Hier ziet men een Zoort van Plat-Visfchen ver-
beeld, die in de Bogt van Mexico gevonden worden. Z y zyn
klein en zo dun, als de Rüg van een Mes. De Oogen ftaan
aan weerskanten > en- de Mond gelykt wel naar een Zwyns.
Snuit. De Huid heeft fyne Schubben, de Rüg, Borft, Aars
en Staart zyn met veelftraalige Vinnen bezet. De Oogen zyn
groot, en over dezelve loopt een fchuin zwart geteekende
Band, hebbende de Staart van gelyke twee zodanige Banden.
Dog de twee Banden, die over het Lichaam loopen zyn bree-
der. Behalven deeze Banden gaan ’er van den Rüg tot op het
midden van den Vifch, en van den Buik wederom tot aan het
midden fchuinze ftreepen, die op den Ruggraad in een hoek
te zaamen loopen. De Heer L i n n ä u s noemd hem : Cbee-
todpn capißratus.
Fig. 5. Deeze Vifch is aan den voorgaanden volkomen ge-
lyk, dog alleen daar in onderfcheiden, dat hy in Plaats van
twee fwarte ftreepen over het Lichaam te hebben, aan weerskanten
van den Staart met twee ronde fwarte Vlakken o f Oogen
geteekend is , weshalve de Indiaanen o f Kriolen hem Macambe
Quater Oogen, o f Vifch met vier Oogen noemen. Dit Zoort
is iets dunder en kleinder als de voorgaande.
Fig. 6. De Vifch hier vertoond kan gevoeglyk onder de
zogenaamde Krop-Ftsfibengeteld worden, want door dien men
onder dat Geflagt dezulke begrypt, die omtrent Kogelvormig ,
o f dik van L y f zyn, als o f zy van vooren een Krop hadden,
zo voegt deeze Naam zeer wel aan dit Zo ort, het welk zig
naar den Aart der Duiven met een Krop weet op te blaazen,
werdende om dieswille 00k Blaazers genaamd. De Vifch zelve
is ten aanzien van zyn vaft Lichaam lang en fmal, heeft een
langwerpige Kop, en kleine Mond, die met breede uitgekapte
Tanden voorzien is', waar van twee boven , en twee onder
ftaan, beilaandfi elke Tand de helft van het Kakebeen. De
Oogen Zyn groot en langwerpig. Na den Staart toe zitten
onder en boven Vinnen, de Huid van het boven gedeelte is
bruin en blaauw gevlakt, en iets ruig, maar van onderen be-
ftaat die in een Perkamentagtige Blaas, die overal met kleine
Steekeltjes bezet is. Deeze Blaas kan van den Vifch zodanig
met wind opgefpanneii worden , dat hy zig geheel rond als
een Kogel vertoond. De Plaats, waar deeze Blaas aan het
overige gedeelte van het Lichaam aanfluit, is met een Regel
van zwarte plekjes geteekend. Wanneer deeze Blaas flap te
zaam gevallen is , gelykt de Vifch in ’t geheel niet naar een
Kogel-Vifch, dog men kan deeze Huid nat en buigzaam maa-
kende hem door den Mond zo opblaazen, dat hy de gedäante
krygt, zo als hier vertoond is.
X A B. H. y I,
Fig. 1. W 7 y hebben reeds by Tab. H. UI. F g. 1 . van
W de vliegende Visfchen gewag gemaakt, en
aangetoond, van welk maakzel hunne zogenaamde Vleugelen
zyn. Thans zien wy in deeze 'Afbeelding een grooter Zoort,
körnende in groote en ten opzigte van de Schubben tamelyk
met den -Haaring overecn.
Men vind ze zeer veel in den Oceaan op de hoogte van het
Eyland Madera, alwaar ze troepswyze over de Scheepen vlie-
gen, en zomtyds op het Verdek nedervallen o f in de Vlugt
gevangen worden. Men teld nog verfcheide Zoorten, welker
Maakzel en Vleugelen van deeze Zoort merkelyk verfchillen.
Fig. 2. Schoon de meefte Visfchen het zy even lange, o f
00k zulke Kaakebeenen hebben, waar van het bovenfte langer
als het onderfte is , zo vinden wy hier egter een Zoort, waar
aan het tegendeel Plaats heeft,zynde onder den Naam van Z u ger
Fis, of Remora bekend. Men teld hem onder die, welker
Werktätigen van Ademhaalinge bedekt leggen, ( Brancbioßegi)
en by den Heer L i n n j b u s onder het Geflagt, van de
Echeneis genaamd, geplaatft is. De Kop is breeder als het Lig-
haam, en van boven geheel vlak o f plat. Op deeze vlakte,
die langwerpig rond is , t\et men een verheeven ftreep in het
lang, van welke over dwars verfcheide Rimpelen aan weerskanten
uitfehieten, tusfehen welke diepe Voorens leggen, en
alzo de Huid ruw is , zo maaken deeze Streepen o f Voorens,
en Kerven, de geheele Oppervlakte van den Kop ruw. Met
deeze vlakte drukt zig de Vifch , die anders niet merkelyk
groot word, tegens andere zwemmende Lichaamen aan, houd
’er zig aan vaft, enis dus aan dezelve in het zwemmen eeni-
germate hinderlyk. In het byzonder zetten zy zig in meenigte
aan den Bodem van de Scheepen v a ft , zo'aljs de Ze'eT Ekels,
Ente-Mosfels en dergelyke Schepzelen doen. Terwyl het
au altyd een Schip min o f meer in het Zeilen hinderd, wan-
neer de Kiel en Bodem niet glad zyn, zo heeft deeze Vifch
daar door den Naam van Scheeps - Houder o f Remora, (die de
Schepen tegen houd en belemmerd) gekreegen : Maar dat
een zodanigen Vifch een Schip in zyn Vaarc zonde kunnen
ophouden, is een Fabel. Terftond onder het zo even be-
fchreve Schild, omtrent het midden van het zelve, ftaan aan
weerskanten de Oogen. Het onderfte Kakebeen fteekt merkelyk
voor n it, houdende het bovenfte by den laatften Rim-
pel op. De Huid van het Lichaam is ruw , en heeft geen
Schubben.
Fig. 3. Deeze
( x ) De Heer L i n n ä u s heeft zig veel moeite gegeeven met bet gettd von de Straalen in de Finnen der Fisfchen overal te teilen,
en daama de Zoorten en Byzoorten te bepaalen , maar wy flatm zederd cenigen tyd in twyffel <f bet geial der Straalen in de Finnen
wel als een vaß kemnerk kan opgegeeven worden: want wy hebben veifebeidemaalen aan een en bet zelfde Zoort van Fifcb waargenomen,
dat dit getal, ( naauwkeurig geteld zynde) dog met altyd overeenflentd ; dog de pkatt, waar de Finnen zitten komt ahoos overecn in
venredigbeid van de groote van bet Lichaam m bet zelfde Zoort•
H .Y I .
£ o c (¿Ahweo & s flu $ tt 7X 10 0 .