! i», i;
Il
Jlifl
Hí1 'i: ;
1 2 1 6 G E E S T
waar zyn , harelyk overbrengt , of in eenen
kwaadaardigen zin verdraaid » kan gepaltelyk
by cene geglomme kole , houc, ja ook luche
vergeleken worden. Want in eenen Natuurkundigen
zin zoo vatten nog de geglomme kol
e n , nog de brandliouren van ze!fs vuur, maar
dar word tot die en die weder door de rondom
zweevendeluchtvoortgeduwc, alwaarom. dezc
hoofdftoffe ontbreekendc , het vuur word
E L Y K E
uitgebluft, eene luchrporap zelve zulks getuigcnde
: maar de vuurige pykjes door de luche
aangedreeven knabbelen rondom af alle vlam
vacten konnende dingen, ja dringen door rot
de alderbinnenfte dieptens der d ingen, die vuur
en vlam können vatten. Hier op ftaroogt vers
22. De 'JUDorden des oorbtazers zyn als der gener
, die geßagen zyn , ende die ¿alen m 't binnenße
des buiks.
Spreuk: X X V I . vers 23.
Brandende ftppen, en een boos herte, zyn ah een potßherf met fchuhn van zilver
overmgen.
gezicht valt. Dus zyn inderdaad de brandende
lippen, en een boos herte : daar is ten eenemaal
niets goeds in dusdanigen menfch, even
als een tweefnydende zweerc verfcheurendelip.
pen, en het herte is geheel ende al bedorven.
Maar de zin is klaardcr , by aldien men mct
Cartwrigt over de Spreuken bl. 1289. verftaac
cheiley leia, vkyetide lippen , dewelke goede
woorden geven , en verder niet, gelyk zynde
een var met fchuim als wäre het met zilver
overtogen. De LXX. fchynen het anders geleezen
te hebben > argtirion didomenon meta dolou
hoofper ofirakon heygeyteon. cheiley leta kardian
kalupei lupeyran. Zilver met bedrog gegeben
is als eene potfcberf te verwerpen : glad
geßeepcn Uppen verbergen een droevig herte.
Deze plaats is niet zeer gemakkelyk , by aldien
door fephathaim dolekim, den L X X . cheiley
leia , glad geßeepcn Uppen , anderen doHa,
bedriegelyke, by Aqiulaen Xheodotion kaiomena,
Symmachus pkegomma, brandende moeten verftaan
worden bedriegelyke , valfche tongen ,
dewelke door eerfchendingen zynen evennaa-
Iten, wie die ook z y , beledigen: bezwaarlyk,
zegge ik , is het , hoe dit fljg van menfchen
zoude können worden vergeleken by eene potfcberf
met fchuim van zilver overtoogen; ten
z y gy door kefeph ßgimmetzupphegnalcharefch
zoud willen verftaan niet zoo zeer een vat zelf
met fchuim van zilver overtogen , als wel uit
den oorfpronkelyken Text , zilver in eene potßherf
met fchum overtrokken, en door het zelv
e zodanig bedekt, dat het zelve niet in het
Spreuk. X X V 11. vers 7.
Eene verzade ziele verteert het honrgzeem : maar eene hngerige ziele is alle
bitter zoet.
De eergraagte is den menfch vtrgund als een
noodwendig middel tot onderhouding. Hec
Maag-zap by aldien gene fpyzen zoude vinden,
op welken het zelve zoude werken, valc op
de vezels zelven van de zenuwvliezen aan, en
door dezelve te prikkelen verwckt het de Eetgraagte.
Deze prikkeling by aldien ilerk is,
ZOO IS'er niec alleeo eetluft, mizr honger, dewelke
den vluchtenden Artaxerxes\zVkzrdee.d
fmaken drooge vygen en garften-brood > Ptolomeus,
denzoonvanL«^«i, boere-brood, van
zemelen gebakken. Dit is dat gene, het welk
Salomon wil , dat aan eene hongerige ziele ook
het bitter zoet is , pfuchey endeei iai ta pikra
glukea phainetai. HoratiusiL Schmpdicht II. B.
Eene nüchtere mage veracht zelden geringe
kofi.
Honger is de befle zauze. De Honger is een
goed Kok. De Honger kendgeen kwaad brood.
Deze raad , dewelke tor een Spreekwoord is
geworden, heefc de wyze Sakrales den Athenienzeren
gegeven , dewelke niets onverzogt
hebben gelaten , waar door zy de fpyzen fmakelyk
zouden maken. Ja de ondervinding leeraart,
dat de menfchen uit het geringfte zoort
van volk gelukkigerendewelvarenderlevenvan
water en brood, of fchrale wyn, dandiegene,
aan den welken eene overdadige vette cafel
fpyzen verfchaft. Dit is eene byzondere Voorzienigheic
van G O D , waar door de gezondheit,
by eenvoudigheic gepaard, op heralderbeftbewaard
word door weinige,enmeeniet veel
overdaad toebereide fpyzen , namentlyk met
weinige zynde vergenoegd. Met eetgraagte
worden weinige fpyzen genomen , maar eene
verzade ziele, pfuchey en pleyfmoney oufa, de
mage door veel fpys en drank bezwaart, en door
een mengelmoes van veelderhande alderlekkerfte
fpyzen overladen walgi van honigzeem ,
keyriois empazei. Ten voorbeelde , maar zecr
droevig, zyn de Ifraeliten , dewelke zelf van
het hemelfch, wonderdadig Manna de walg
ftaken.
Spreuk.
N A T Ü U R K Ü N D E. 12 1 7
' .. . -- Spreuk. X X V I I . vers 5..
Olle ende reukwerk verhlyd het herte : is de zoetigheit 'van iemands vriend^
van wegen den raad der ziele.
- Eiders is aangetoont, dat voornamentlyk de
Ooitcrfche Volkeren fnieerzalven en reukwerken,
en die zeer koftelyke , tot een noodwendig
gebruik hebben aangewend, maar ook rot
wcllullcn en overdaad verändere hebben , welriekende
zalve en reukwtrk verblyden. murois
kai oinois kai thmniamaß terpetai knrdia. De
indringende fpeceryen en reukwerken wekken
de geeften o p , fpannen de zenuwen, bewegen
het bloed, alwaarom dezelve door den Geneesheeren
gcmeenlyk rot de hertfterkende middeien
gebracht worden , blven zoo is een vriend
van herten raadgevcnde eene alderzoetße zaak.
Theognides : gnoomeys d' oiiden ameinon aneyr
echei enge hcantoo. Aibtten confejo no fe halla
precio.
Spreuk. XXV I I . verill ly. 16.
Eene gedmrige druipinge ten dage des flagregens : ende eene kyfachtige huisvrotme
zyn even gelyh.
Elk een dieze verbergt, zoude den ivint 'verbergen, ende de olie zyner rechterhanä
die roept.
Z i e daar een kenteken van eene Xantippe!
Gelyk is eene kyfachtige hmsvrows} ^ g^^^ey loidoros,
kivaadfpreckende, by Symmachus machimey,
kyfachtige, by een doordrnipend dakby
regen-tyd, ßagoßn en keymera cheimeriney , alwaar
fagrir eenen zodanigen flagregen betekent,
waar door de menfchen m huis beflooten worden,
van fagar, hy heeft toegeflooten. Hier
toe dienen de woorden dewelke Job heeft kap.
X X X V I I . 7. van dusdanigen flagregen : dan
zcgelt hy de hant van ider menfche toe. Ook
is de gelykluidende plaats Spreuk. X IX. 13,
De kyvagien ecner vrouwe een geßadig drnipen.
Voor regen tyd hebben de LXX. Kfintertyd,
om dat in de Üofterfche en onder de Middellyn
gelegen Landgeweften dewinter, maanden
en weeken lang, regenachrig is.
De andere Gelykenis geeft de -^jind op , elk
een dieze verbergt, zoude den -wind verbergen.
Niemand is 'er , die eene kyfachtige vrouwe
zbüdebedwingen, niemand, diezulke de wind
kan doen.
De derde GelykenisverfehafcdeoZ/e, dewelke
in de hant niet kan gehoudeh worden, ofzy
druipr tuiTchen, fchoon toegeflooten, vingers
door, en vervult daar en boven hetgehele huis
met hare reuk. De üorfpronkelyk Text heefc
aldus : vefchemen jemino jikra, en de olie zyner
rechterhand zalroepen: hierom onze Moedertalige
, errufet demßieffenden Oel mit der
Hand. Aquila en Symmachus, kai elaion dexias
autou kalefei: en de olie vanzynerechterhand
zal roepen. Dus word door eene verbloemde
Sprcekwys een gcroep toegefchreeven aan de
o l i e , om dat dezelve hare reuk het gehele huis
door verfpreid , gelyk eene kyfachtige vrouw
door hare krakkeel-twiften alles vervulc. Gy
zulc olie in het vuur gieten, by aldien gy dezelve
zoud willen intoomen, zal zy meer verbittert
worden.
Spreuk. X X V I I . vers íi.
De Smehkms is voor het silver , ende den oven voor het goiit :
ma zßien líf te froeven.
Zie Spreuken XVII. ven 3.
PRINTr
p -
§