- ' • • I
i k
., -it
'ii
11 ii!
íi
'1
Ellá
riSi
••sil
i i i i i i
1 2 7 2 G E E S T E L Y K E
H o g e l i e d II. vei's 15.
Jy'ajígt gyhdm ous devoßen, de kíeine voffen, diede'wyngaardenverderven: wmiS
onze 'wyngaarden hehben jonge drmfkens.
D e VoíTen zyn vleefch-vreecende, maarook
vruchten en kruiden-vreerende beeilen. Die
blykc uic den Text , welken de ondervinding
onderfclioorr. Ook komen voor gctuigeniíTen
daar van by den ongewyden Schryvers. Nicander
in Alexipharm. vers iSf.
Wannzcr de íooze vos fchaaäe a an de vette
árinvetros heefí toegebracht. Theocrytus Idyll.
IX. volgens de Overzetting van iJanßiis:
, , De voorplaats wofd rondom fraai bezet
, , mee purpere druiven , welke een kleine jonj,
gen bewaard zitcende o p de Heining van den
„ Hof. Rondom dezen cwee vosjes , de cene
doorlopende Pkikc de troíTen af „ e. z . r.
Idyll. 5.
„ Ik hace den volTen met dikke ílaarren, de-
„ welke geduurig bydenavondtyddewynftok-
„ ken van Micon afpkikken
Phadras in het Verdichtzel van de Vos en de
d r u i f : I
, , Een Vos door honger geperft kreeg groo- I
„ ce trek naar de druive hangende om hoog aan j
„ de wyngaard, uic al zyn macht daar op oni •
j , hoog fpringende , dewelke ora dac hy niec!
„ kon berciken , zoo zeide hy al weggaande ,
„ zy is nog niec ryp , ik wil gene zuiirenec»
„ men„.
V o l g e n s hct getuigenis van Galennsde FacvU
tat ¿bus Alimentorum, van de krachten der Voedzehn
he: III. J3. 2. kap. zetten de jagers in
de herfil het vleefch van vollen voor fpyze op
tafel j om dat alsdan het vleefch door heteecen
der druiven malfch en vet is geworden. Welke
fmakelyke gerechten onze jagers nog aanpryzen
zouden nog voordifTchen. Ter opheldering
van onzen Text diend ook d a t , dac de
landftreeken in Af i e van voflen overvloed hebben.
Het welk, al was het maar uit de Gefchiedenis
van Simfon .Rechteren X V . blykt,
by aldien hec waar is, dac die beei len, welker
fteercen die held had tc zamen gebenden, voffcn
zyn gewecft. Volgens hct getuigenis van
Thanns Hißor. XVII. B. 17. kap. onthouden
zig de vollen in zeer groóte menigteby
de Kaspifche Z e e , zoo dat z y , niet te vreeden
met de velden, zelfs binnen de Seeeden en in den
huizen komen.
H o g e l i e d II. vers 16» 17.
Mjin Liefße h myn, en ik hen zyn, die weidet onder den Le lien.
Tot dat die dag aankomt, ende de fchaduwen víieden: Keer om, myn Liefße j
word gy gelyk een rbee ¡ ofte een welp der herten op de bergen van Bether.
cern, hltxom Gcfchenrd, Gebrookcny FractjiYmt
by uitftek genaamd, of eindelyk om deholÜgheden
aldaar voorkomende. De LXX. hebben
orey koiloomatoon, bergen der holUgheden, ande -
ren leezen knkloomatoon, dewelke miíTchien v o o r
bether geleezen hebben cether , eene kroone,
knkloeideys. In dczen zin zouden haré cether,
bergen der kroone, genaamc können worden die,
dewelke rondom Jeruzalem zyn Ví. CXXV.
2. Ünze Moedercalige heefc ¿"f^í/íZ-^er^-e, dewelke
ook in den anderen zin gefpalteue Berge
zoude gezec können Iiebben.
V a n guopher , een rhee cn cte//) der herten
hebben wy boven over vers 9. gehandelt. Dez
e weid onder den Lehm , geniec derhalven in
plaats van gras de alderaangenaamfte bloemen
o f k r u i d e n , en op de bergen van Bether, eigenel
y k op de bergen der klieving, miilchienom dac
aldaar vele rhoochmoi, chasmata, klooven.fpleeten
der aarde geweeft z yn, hoedanige in bergachtige
piaatzen gewoon zyn uicgeholc re worden
door flagregens, of beeken, dewclke van
de hoogte fchielyk naar beneden ftorten; of die
bergen zyn zelve in de natiuir gebrookcn geweeft,
g e l y k de Pilatus-Berg in het Kanton van Lu-
H o g e l i e d I I I . vers 5.
Ik hezweere u, gy dochteren Jeriiza/ems, die by den rheen, ofie hy den binden des
ve(ts zyt , dat gy de lief de niet oj) en loekt , nochte loakker cn maaht, tot dat
hct haar luße.
Z i e Hogelied hap. U. vers 7,
P R I N T -
CANT. Cflp. I V -V. i .
P i l l Spoiisi ui-^^-rex capivi
J'iahi-l • O'itf- IV, I". a.
i di'fi'ft t^n^'-^'-i'-eiuti^uä iitr cute -i^efri'e.