g e e s t e l y k e
\200
genaam houden het gefchenk, of de gunfte ,
om lüt ce vinden en te maken dusdanige werktuigen
ZOO lioognodig in hec biirgerlyk leven :
datmenaan G O D rekenfchapzalmoecengeven
wegenseene rechte of oiirechre wage en wcegfchale,
het welk hy \v[\ mifphath lajohovah,
een oordeel den HEERE. Alwa a r , als in
het voorby gaan , moec aangecekenc worden,
dat de eere van alle uitgevonden, of nog uitte
vinden konftcn en wetcnfchappen eeniglyk aan
G O D is toe te fchryven. Dus is Adam van
G O D oniierweezen geweeft in hct kieermakers
handwcrk Gen. lil. 21. Ende de HEBRE
GOD rmaktt Adam in zynm wjve roktm
van wllen, cndc mgji btnaan.
Spreuk: X V I . vers ij.
In het licht van des Kmings amigeiicht h leven : ende zyn welgevallen is als eine
wölke des fpaden regem.
B y deze gelegendheit zouden zeer vele zaken
ce voorfchyn können gebracht worden,
ZOO wegens de verwonderlyke verandering van
het aangezicht, naar de veranderende driften
van het geraoed , als van de noodzakelykheit
en waarde des fpaden regcns , ten aanzien der
te ryp te maken vnichten , doch over deze
beide ftoife hebfaen wy elders wydlopig gehandelt.
Spreuk: X V I . vers 24.
Ließil/e redenen zji» eene honigrate : a¡et voor de ziele
gebeente.
P f XIX. Zy zyit, de rechten des HEER
E N , be^eerlyker dan gout, ja dan -ved fyn
pout, en zoeter dan honmg , ende honigzeem.
'Loo hier ter plaatze tmre mam^ de «itjpraken
der aangenaamheit , logoi kaloi , allerlei befchaafde
gefprekken , traaie, nir.cige, hoedaniee
eenen inenlc ll reden gebruikende paffen, zyn
tfltfh dekafch. ktyna melttos .graten man horn'.
eigentlyk van honing vloeyende, of honing
zelve mt dusdanige graten uitdruipende,
van welker aangename zoetigheit wy elders meer
ende medicyne vaor het
hebben verhandelt: dusdanige wyze redenen,
voornaraentlyk uit G O O S Woord ontlcent,
zyn en voor het hgchaam en voor de ziel zonderling
voordeelig , mathoi lannephefch , zoetigheit
der ziele, iimarphe laatfem , en een genmmiddel
vom- het gebeente; glukafmadeaatou
iaßs pfueheys, Symmachus en Theodotion^/akiiteysffiicheys,
kaiiamaoßeoon, heilzaamvoor
het gehele ligchaam, waar voor hier genomen
worden de fefWcrt», de fteunzuilen voor het
ligchaam.
Spreuk: X V 11. vers 3.
De fmeltkroes is voor het diver, enie de oven voor het gout: maar de HE ERE
froeft de herten.
Even gelyk in de Metaal-aderenonzniverder
deelen , of onedelder tnynftoffige onder edelder
op het aldernaauwfte zyngemengd, en op
her alderinnigfte aan een verbünden , zoo dat
deze zelden voor het gezicht komen , dog het
vuur mächtig is om door zyne alderdoordrin-
^enfte kracht de anderflachtige deelen af te
fcheiden, en de eentlachtige t I e vereenigen, namentlyk
door eene voor af gegane fmelling.
Zoo weet 00k G O D , dewelke in de Heilige
Bladeren de naam draagd van een verteerende
vmr, op het aldernaauwkeurigfte onzc gedachten
, het zy goede of kwaade te ondericheidea
en van een te fchiiten , fchoon in de binnenfte
gelieiravertrekken van het hette fchiiilende.
Spreuk: X V II. vers zi.
Dat een beyf , die van jongen beroofd is, eenen man te
een zot in zvie dmasheit.
^ Zie %. Sam. XVI I . 8.
home: "taar niet
Spreuk-
N A T U U R K U N D E . no i
S p r e u k . X V I I . vers. 22.
Een hlyd herte \al eene meäicyne goet maken : maav een vevflage^i geeß zal het
gebeente 'veräroogen.
Zie Spreuk. XV. vers 13. Kap. X V I I I . vers 14.
Spreuk. X V I I I . vers 14.
De gee ft eens mans zal zyne krankbeit onäerßemen : maar eenen 'verflagen geefl ^
wie zal dien opbefen i
Deze woorden komen over een met Spreuk.
X V I I . 32. kbh fameach . Kardia enphraimimmy,
een blyd herte, is hec zelfde dar mach
ifch, Aqaila en Theodotion pneuma andres de
gecß des mans, een fterk gemoed. Die onder
G O DS Voorzienigheicgeruftieefc, in G O D
verblyd zynde , gcefc door zyns geraoeds vrolykc
gedachten eene fterke enaltydevengelyke
gezellige uitdryving van hec bloed uic de bedden
van hct herc toc de vezelige vaten van hec
gehele hgchaam toe. Hy weec zig te voegen
naar alderhande ftaac, is het gcluk hem giinftig
hy is vrolyk , wykt dac re mg , hy is niet ter
nedcrgeilagen. Alle de affcheidingen gaan behoorlyk
haar gang, de gezondheidblyfcduurzaam.
Ja gelyk door vrolykheic ook de alderrampfpoedigfte
noodlotcen können overwonncn
worden, ofcenminftenwordenverdragen, zoo
können ook de zwaarfte krankheden door eene
welgeregelde beweeging van het blocd worden
te boven gekomen. /fy --^oT'den meer als overwinnaars
l<.ora. VIII. 37. Als die in allesverdrukt
-worden , dog met benaii-ivet: twyfelmoedig
, dog niet mismoedig. Fervolgd, dog met
daar m verlaten: nedergeworpen, dognietvers
. K o r . IV. 8. 9. Daar in tegendeel
necheah, oligopzuchos aneyr, een kleinmoedig
man , wegens de overheerfchendè invloed van
het vloeibaar zenuwvocht in de buitenfte dcelen
van hec ligchaam, dermaten doordroeflieic
en benauwdheden van hec herc geprangc word,
dar de beweeging van het bioed en der geeften
kwynende de beenderen verdroogen , hec gehele
ligchaam verzwakt word, en hy eindelyk
, door knagendezorgen, enverfcheidcn ziektens
word vertcerc.
^Fant de droefheden ver-ji;ekken den mnfchen
ziektens.
Euripides.
Daar de natmir den m
boven het hoofd heeftg
heit het aldergrootjie k
Menander.
fchen vele kwaden
angen, isdedroef-
My -word nn een Jlimmeer ìeeftyd door gryze
haairen aangedaan : en onde mans rimpelen beploegen
nu myn aangezicht: tk beken, dat dejaren
ziilks doen, maar daar is mg ook eene tweede
oorzaak : de benauwdheit van ì.
Ovidius l. Boek van Pontus.
Spreuk. X I X . vers li.
Des Konings gram/chap is als het brüllen eens jongen leeims: maar
is als dauw op bet kruid.
De Ooftcrlandfchc Volkeren Zyn zoo. zeer
veei fprcckende, dat zy niet alleen aan een cn
hec zelve bceft verfcheiden namen geven naar
den vcrfchciden oudcrdom , kunne , verwe,
grootcc , andere omftandighedcn , maar ook
naar de verfcheidcn handelingen : aldus word
hier hec woord nahem alleenlyk genomen voor
het gebrul van eenen jongen Leeuw , cephir.
Gelyk ook Jez. V. 29, Zy ziillen brüllen als
dejorige Leeiftven. Dogde Kaldeeiiwenen Ärabiers
nemen hec voor alle gebrul. Anders betckent
hec bnillen, züchten, brutfen. Jez. V.
30. Ende zy zuUen tegen het zelve te dien dage
bruifen, als het bruifcn der zee. Tius Virgílitis
van den Leeuw, Eneas IX. en X I I . B.
- - - ily bruit met eene b
Lucanus I. B.
- - - En door eene overgroote bekopfperring
heeft hy een zivaar gebrul gemaakt.
Seneca in Oedipus :
- - ' het gebrul van den vergramden Leetm
Pli^
I
; 't
|«V
f^lll NItj
Bt'^
tí