W!
N A T U U R K U N D E -
Spreuken X X V I I I . vers 15.
1 2 19
De pä/ooze heerfchende- over ecn arm volk, is een brüllende keuio , ende h^er,
" die gins, ende weer loopt.
Ten aanzien van zynen edelmoedigen en
groothcrcigen imborll word ecn Leeuw vergelekcn
by gelovigen, op G O D vertrouwende,
fteunendeopeengoed gewiile, onverfchrokken
in allen gevaren. Elk rechtvaardige is moedig
als eenjonge leeu-jj. vers i. Die becft leefc genift
, vry zynde voor alle gevaar. Maar in
den Text isde Leeuw ecn zianebeeldvangodloozen
, dwingelanden , beurs-zuigers, door
wreede moord te werk gaande. Als een bullende
leeuw. is een godloos heerfcher over
ecn arm volkje. Leoon peinoon — hos Utranmi
ethnons penichrou. Hier uic verklaren vele de
zwaare klagte van David oytr Saul Pf. VII.
2. Op dai hy myne ziele niet en roove , als een
leeuw, verfcheurende, terwylen äaargeen verlojfsr
en is. Allen gelovigen is tot troolldat gene,
het welk raen leeft Jez. XXXV. 9.
e» zal geen Leeuw zyn , nochte geen verfcheurend
gedierie en zal daar op komen, mg aldaar
gevondan worden, maar deverlojlen zullen daar
opwandelen. DcKrygstochcvan Nebncadnezar
voorfpellen , volgens het gevoelen van Rabbi
die woorden Jerem. IV.7. DeLeeiiw
1 nit zyne hage , ende de verderver
'n is opgetrokkcn, hy is uitgegaaniiit
zyne plaatze : om uw land te Jielka in verwoeftinge
s nwe fteeden Z4illen verjìoort worden.
Ook verftaan de meefte Joodfche Uicleggers
deze Voorzegging Jerem. XLIX. 19. van de
invai van Nebncadnezar in Idumea: Ziet ^ gelyk
een leeim van de verheffinge dtr Jordane,
zal hy opkomen tegen de fterke wooninge; want
ik zal hem in een oogenblik daar uit c.
Van cwcedusdanige Leeuwen wordmelding g,
maakt. Jerem, L. r / . IfraeUseenverbyßertlam^
dai de leeuwen verjaagt hebben. Ve eerße^ die
hem heeft o^gegeien^ was deKoningvanjíJfur,
ende deze de laatße , Nebucadnezer de Koning
van Babel heeft hem de beenderen verbryzeit.
Andere zoortgelykc plaatzen gaaikftilzwygende
voorby.
Dobh fchokek, word door den Onzen nietop
cene en dezelve wyze verraalc : de Latynfche
heeft, Ecn beyr met geknars heen en weer Upende,
op derand, hongerhebbende, oibongerig^
de Moedertalige em hungeriger Bär. DeLXX.
lukos dipzoon. De overeenbrenging heeft alhier
plaats, een hongerige Beyr is raazend,
woedend , heen en weder met gekryfch en gemer
lopcnde: dewelke zelfs eden aanvalr. Of
het woord¿/íí¿é afikmtvan het Arabifch zabba
of dabba, hia ing en riiig zyn , om dac cen beyr
een zcer niìg hgckaam heeft, Ariflot. de Fsrtib.
li. B. kap 14. mögen de Taalkundigea
oordeeien. De Grieken noeinen hem ook inderdaad
dafullis , ruighaairig. En van deze beeilen
zingc Oppiamis :
Daì zy mit cene âikkc m rcwjie vachi
zjtì bckkcâ.
Dit is zeker, dat nog by den Oofterlanders de
namen van eenen Beyr, aan Dobh verwand,
overig zyn. Deb is by den Ethiopiers cen Beyr,
Ludolf. Hifi. i^thutf. I. B. io. By den Arabiercn
Dàbb ^ hQZw^tjcdiìbbet. Meninzk.IVoor-
-denb. 617. 1881. 2020. 2022.
Spreuk. X X X vers 4.
Wie is ten hemel opgchlommen, ende neâergedaalt •' wie heeft den •mint in zyne vaißen
verzainelt ? wie heefl de -wateren in een Heed gehmden .? uiie heeft alk de
einden der aar de gefielt Ì hoe is zynen naam, en hoe is de naainzynszoonsi zoo
£11 het weet.
i : '
VV.:''.
i'li
l.'i'it
Deze Leerwyze is te gelyk en ondervragen-1
de cn ondcrwyzende. De werken worden ten
tonele gevoerd, dewelke hären Konftenaarver- :
tonnen. G O D namentlyk is allecn mächtig
en alles machtig , alleen wys , oneindignual
\vys. Maar de raenfch onmachtig, van verdorven
verftand, van verkeerde wille.
ff^ie is ten hemel opgeklommen ? of nedergedaalt
? N icmand zal m eenen lecterlyken zin
deze opklimming of nederdaling coefchryven
aanGÜD, zoohyvand/taldervolmaakfl: Weesen
cen klaardenkbeeldheeftbevat. DeHeidenenmogcn,
by aldienzywillen, dusdanigedadcnyi/^
y«coefchryven. U n z e G ü D isoverai tegcnwOürdig;
hy verviilt hemel en aarde, enregeerd
overal alle zaken , werkt alle dingen
u i t P f . C X l I I . 5. me is gelyk de HEERE
onze zeer leege ziet in den hemel ende op de aarde.
JVie heeft den wtnd in zyne vuißen verzamelt?
Het zelfde, het welk tegen Nikodemus
de K R I S T U S zcgdjoann: III. 8. Dewint
blaafi waar henen hy wil, ende gy hoort zyn
geluid, maar gy en weet niet vanwaar hykomty
ende
t i l ^ii
l'tJvi'r