I I Z 2
Gy overßroomtze
äm verändert.
G E E S T E
zy zyngelyk eene flaap-, h
In den morgenßond hloett het ,
Jneeden, ende het •verdorret.
L Y K E
den morgenßond z^nzs g^b^ het gu
ende het verändert : des avonds mrd het afge-
De Man G O D S Mozes houd in dit zyn eigen
en ons fterfsdags-Iied , aan onze befchouwing
voor cwee voorwerpen van alle uuren,
voornamentlyk van het eindigende leven , de
eeuwigheic en onveranderlykheit van G O D ter
eenre, en onze niecigheic of broosheic ter andere
zyde.
HEERE, gy zy ons ge'weeß eme '•jaooninge
door alle eewjven. De • L X X . K U IE /e^-
taphngey egcnetheys heym 'm en genea kai genea.
HEEkEi gyzyt ousgeworden eene toevkicht
in geflachte engeßagte. Gy, oGod, dewelke
geweeft zyt voordegrondleggingenderwereld,
hebt befchermc, en wel op het alderkrachtdadigfte,
de uwen, uwe Kerke , midden onder
denvyanden, iVortfi» onder den genen, dewelke
hunnen weg haddenverdorven, en dat Zondvloedfche
Droevig Geval, den Aartsvaders in
hunlieder Uitlandfche Tochten, den Ilraeliten
in Egipre, Uittocht en Woefteny.
Vers 3. Eer de bergen geboren waren, ende
gy de aar de, ende de -werela voortgebracht had-
%t: ja van eeuwigheit tot eeuisjigheit zyt gy
GOT). Tro teil orey geneytheynai kaiflaßheynai
teyn geyn kai teyn oikoumeneyn , kai apo tou
eioonos beoos tou aioonosßt ei ho THE 0 S. Zie
daar een getiiigenis grooter dan alle uitzondering,
dat 'er bergen in de eerfte wereld zyn geweeft,
niet daarna in de Zondvloed geworden,
watook ßa/'nef zig daar regen aankant. Ziedaar
een ander bewys van de eeuwige wysheid zelve
Spreuk. Vlll. 22. De HEERE bezat my
in't beginßelzynswegs, voorzynewerken, van
doe aan. vers 23. Ik ben van eeuwigheit af gezalft
geweeß, van den aanvang, van de oudheeden
der aar de aan. vers 24. In ben geboren
als de afgronden nog niet en waren: als nog gern
fonteinen ßwaar waren van water. vers 25.
eer de bergen ingeveßet waren: voor de heu-
Velen was ik geboren. Hoor de vrage van Elifhaz
aan Job gedaan by Job XV. 7. Zyt gy
de eerße een nienfch geboren ? ofte zyt gy voor
de heuvelm voortgebracht ? In alle dezc plaaczen
word de fchepping der bergen tot opdezelve
tyd, tot het zelfde beginiTel metdegefchape
wereld, aarde, afgronden, fonteineii, menfchen
gebracht. Dcrhalven is het een wonderlyk
gevoelen , en een gezeg ftrydig regen de
H. Schriftuur, dat de bergen opgcreezen zyn
na verloop van 1656. jaren na de grondlegginge
der wereld. Maar neem wel ter degenacht,
dac hetgevoeTen, het welk wy ftaandehouden
voor tegenwoordig, noch Mozes ^ nog andere
Gewyde Schryvers tegenfpreekt, door welk
gevoelen wy ftellen, dat de bergen, dewelke
nu zyn, in de Zondvloed zyn geraaakc geworden
: geensfins fliiit het zelve uit de bergen van
de vroegtydiger wereld. Deze ftoffe hebbe ik
eiders onderzocht en verhandelt. Dat zyn van
G ODvan eeuwigheit tot eeuwigheit, bedoelt
niet alleen de eeuwigheit van hec Goddelyk
VVeezen, maor 00k de : eeiiwige onveranderlyk'
heic van de Goddelyke Befluiten , de eeuwige
zorg ter bewaring van de wereld en van de Kerk.
Inmiddcls , terwyl alle ligchamen der wereld
Iremelfche en aardfche , alle ftaaten , en men
fchen onder altyd diiiirende veranderingendobbeten
, blyft G O D alleen altyd dezilve, r
van hem verändert, oneindigmaal macht
wys, goed, heilig, rechtvaardig.
Vers 3. Gy doed den mmfche wcdn-keeren tot
•uerbryßmgi: endiztgd, Ketrd weder ,gy Men.
fchen hinderen. De LXX een weinig anders,
tney afolrepzeys anthroopon eis tafeinooßn, kai
eifas, epifirefzate buoi anth'oofcon. En dryft
den tnenjch niet tot nederigheit, en gy hebt gezegd,
wurdet verändert, hinderen der menfchen.
Als nu komt op hetToneel de menfch uitfter&
felyk zaad voortgefprooten , gdykende naar
eene kwynende grasfcheute, welke eene dag heeft
zien geboren worden, eene fterven. EenSchepzel
alle oogenblik veranderlyk, bros, altyd anders
van het ander : veranderlyk ten aanzien
van de beweeging der vloeibare deelen, en het
geliiid der vafte: veranderlyk in gedachten,
verfland, wil, affcheidingen, ipys-verdouwin*
gen. Niet flennende op eigene voeten, maar
alle ogenblik afhangende van zynen onveranderlyken
Schepper, dewelke de voortzltting heeft
Over alle veranderingen , dezelve op het alderwyfte
beftiert, en op het alderkrachtiglle uitvoert.
Deze overdenking geleid ons tot zelfS'
kennis. Het zy verre van ons, ja alderverft zy
-an ons, dat wy over de broosheid van ons ligchaaratje
by G O D zouden klagen. Onze plichi
is, alle dingen over te geven aan de Goddelyke
wil, derzelver genade en barmhertigheid af te
fmeeken, dewelke het alderbefl: en alleen -jstet
wätmaakzeldatwyzyny gedaehtig zynde, dat
wyßofzy«. Pi.Cm.i^ by aldiengy denadruk
van hetwoord Thafeheb in denoorfpronkelyken
Text inziet, zult gy het overzetten, gy znlt
omkeeren , evcn als in eene ronde kring, van
welke het middclpnnt is het bcgin en het einde
van het leeven. Zoo lang wy dat zelve leiden,
worden wy rondom gevoert, enalleoogenblikken
veranderen wy de afmectingen, zoodatderhalven
alle kromme ftrecpen het aldergepafte
zinnebeeld zyn van de racnfchelyke veranderlykhcit.
In deze zyne levenskring, by aldicnde
menfch, de naar het middelpuntdryvende macht
als het wate de overhand iicbbende, naar het
mid-
N A T U LT R K U N D E. n^ j
middelen voor zoo vele kwaden zyn de Herren
naar boven. Eene heilige en ernitige overdenking,
dat daizend jaren inGOD S oogen zyn
als de dag vangißeren, als die voorby gegaan^
verdweenen, als eene droom is overgegaan, ja
als eene nacht-wake, eene nachttydvandrieuuren
, op welke wy byna niet weeten of wv flapen,
of waken. Theocrit. Idyll. 2.
middelpunt naderc, zoo word hy aanftonds
verbryzeltf de band van ziel en ligchaam word
los gemaakt, gene keert weder tot G Ü D, dewelke
haar heeft gegeven, gelyk dit tot ftof.
Dog zulks gefchied niet naar het goeddunken
van onze Stervelingen, maar naar het bevel en
befliiit van den Almachrigen, wien hettoekomt
tezeggen, Keer weder, 0 Stervelingen. Ofde*
zeaanlpraak zig zoo ver uitílrekt, dat de toekomende
wederopftanding uit den dooden zoude
können betoogt worden, late ik voor anderen
óver om te oordeelen. Dit ten minften, eiders
in de Schriftuur wegens de zekerheid van
het toekomende leven onderweezen zynde,
hebben wy voor tegenwoordig, dat wy leeren,
dat de oogen van onze ziele niet zoo zeer zyn
te veftigen op dit bouwvallig leven, vol kwaden,
vol fmerte, maar vbel meer op dat, het
welk door gene eeuwen zal bepaalt worden,
alwaar gene zoorc van ziektens is, daar gene
angft de gemoederen moede maakt. De woorden
, dewelke volgen , willen het zelve leeraren.
' Vers. 4 IVant dnizend jaren zyn in üwe oogen,
als de dag van gißer en, als 'hy voorby ge^
gaan is: als eene nachtwake. Dat'de overdenking
van een leven zonder einde zullende duuren,
van eene welluft door gene eeuwen re bsperken,
verflinde alle de dingen, dewelkewy
in deze fterfFelykheit bezitcen, ja zelfsdealderliefrte,
gezondheid, rykdomraen, eereftaaten,
welluften. Dac , al was het maar een eenig
oogenblik van de welgelukzaligeeeuwigheit verzoetede
verdriereiyk Heden van het leven , die
wy Hier op de golven geilingert worden. Hoor
bnzen zingenden VVysgeer en Godgeleerden te
gelyk voor en tegenfpoedige zaken veriT: 10
Alle onze dagen gaan henen door uwe vcrbolgentheit:
wy breyigen onze jaren door, als eene ge
dachte. Aangaande de dagen onztr jaren, daar
in zyn zeventigjaar : of zoo wy zeer ßerk zyn,
tachtentig jaar : ende het uitnemenße van dten,
is moeite en verdriet: want het word fnellyk afge
fneden, ende wy vliegen daar henen. Eene nadrukkelyke
ipreekwyze de dagen onzer jaren.
Een jaar fchynd ons ftervelingen elke dag: een
man zeventig jaren telt van dezelve 25550.
dewelke tot 70. jaren gebracht worden. En
echter zyn dnizend jaren byGOD, als de dag
vangißcren, als hy voorby gegaan is, ende Á
cene nachtwake. Merk aan dat alhicr de eiiltipaal
van het menfchelyk leven bereeds ten tyde
van Mozes is beperkt geweeft in de ruimte
van 70. of 80, jaren. gelyk nog hedendaagfch
IS. Des niet tegenftaande is het iiitnemendfie
van dezelve ra ebbam, topleion autoon, de trotsheid,
át hovaardy derzelver, al dat gene het
welk de oogen der Stervelingen ftreek, úgna.
malvaavm.. kopos kai ponos, arbeid ea moeite
zorgen, verdrierelykhcden, ziektens, duizend
ongcmakken. Getuige is de ondervindinf^ van
alle dagen, dewelke wydoorbrengcn. Dehulp-
De Coden hebben aan den menfchen alleenlyk
eene tyd om te leven toegeßaan en dezelve körten
zeer eng bepaalt.
VerlT. 5. 6. Gy overßroomtfe, zy zyngelyk
'.ene ßaap: in den mrgenßond zynze gelyk het
f ras dat verändert. In den morgenßond bloeit
et, ende het verändert : des avonts word het
afgefneeden, ende het verdorret. De LX X. ta
exoudenoomata autoon eteyefontai, toprooi hoofei
chloey parelthoi, toprooi autheyfai kai parelthoi,
to efperas apopefoi, fkleyruntheiey kai xeyrantheiey:
Dewelke voor niets gehouden worden,
derzelver jaaren znlleti zyn, des morgens als
kruid vergaat: des morgens bloetd en doorgaat,
des avonds afvalt, hard word en verdord. Zie
daar eene ÄtWlding!' naar het leven gcfchilderd
niet alleen van eenen armoedigenlandbouwer,
of bedelaar armer dan , maar00kvan
den ryken Krefus. Want de dood klopt mec
dezelve voec voor der Koningen paleizen, en
der armen Hutten. EeneSpiegel, inwelkevoornaracnrlyk
die gene het afbeeldzel van zieh zelven
ziet, dewelke trotfche opgcblazendheden
vertoont. Zie daar eene waarheid, dewelke
niet kan tegengefproken worden , welke de dagclykfcheervarendheic
beveftigt! Zien wy niec
dagelyks deze droom vervallcn ? des morgens een
groenend kruid, het welk des avonds verdord zynde
word afgefiteeden? Eene ofterhande voor de
bleeke dood Würden, dewelke kort van tevooren
bleck was van begeerte om gout op een te
itapelen? A la muerte no ay coja fuerte.
Deze wreede dood Helderd de alderoudfte
Pfalmdichrer op door een aardig zinnebeeld van
eene overftroominggenooien, zerametham, gy
hebt ben overßroomt, even ais eenefnellevloed,
dewelke zaai en weilandcn mec flyra overdekt.
Eene onzichtbare watervhed, gelyk die van
Kalvyn gcnaamd word, de gantfche Aardbol
door golven drukkende. Gelukkigen, ja driemaal
gelukkigen wy , by aldien wy uit deze
overweeging de Heilige Cyfferkonft leeren. Op
dat wy het getal onzer dagen kennen, Leert ons
alzoo onze dagen teilen , dat w y een wys her te
bekomen. vers 12. Het getal der jaren van 70.
of 80. tot dagen te brengen kan elke leerjongen
docn : nogtans maakt dezelve nict op de alderfcherpzinnigfte
Wiskundige, nictdealdervoorzichrigfte
btaatkundige, niec de alderyverigfte
Güdgelecrdc , nict de aldcrervarenlle Geneeshecr,
of zeldcn. Voortreftelyk zyn over déze
k de wüorden van Kalvyn: Want wat nademaal
deßerkennauwelykshet tachtentigficjaár
bt»