m
I.N ii.
N A T U U R
Fig. 4. Dezelve dedenineeneTuin-Spinne.
Fig. 5. Gezegde deelen in eene kelder-
Spinne.
Fig. 6. Eene omzwervende Spinne.
Fig. 7. Hec hoofd, de oogen en nypers in
eene veld Spinne.
Fig. 8. De grooter riiighairige huts jachc-
Spinne, bruinverwig, met pooten door zwarte
vlekkeo getekenr. De doorliichtige
Htft. van Jamaica XI. D. bl. 195. Printbl.
235. Fig. 1.
Fig. 9. De grooter kreeftvormigeSpinnekop
een krulswysnetfpinnende, gefchakeertuitden
geelen en den zwarrcn, de onderbuik met ftekelhairenzyndebezer.
Dezelve bl. i96.Printbl.
235- i^'g- 3'
K U N D E 123t
Fig. IO. De kleinder veld kreefivormige
Spmne, een krulswysnetfpinnende, de onderbuik
aan het bovenfte deel wi t , en met zes ftekelhaircjes
bezet, als met brandverw overcrok^
ken, door zwarte ftippels getekenc. Dezelve
bi. 197. Printbl. 235. Fig. 4.
Fig. ir. De kleinderafchgraeuwezamengedronge
Spinne , met geele vlckken getekent,
en met zeer lange pooten.
Fig. 12. De kleinder fpinnekop een kruls-wys
net fpinncnde, de onderbuik uit den purper-geele,
met witte ftippels getekenc.
Fig, ig.Eenehuis-fpinne, een dun webbetje
fpinncnde, inlietmiddenlyfgeelzynde. Dezel*
vePrincbl, 235. Fig. 7.
P R I N T B L A D DLXXXVIIL
Deze drie mahn cenen goedcn tred • ja 'viere %yn 'er, die eenen goeden gam
maken.
De onde Leetm gemldig onder den gedierten: die voor nimand en %al weder*
keeren.
Een iVindhond vangoede kndcneni ofte een hok-. ende een Koning, die nkt tegen
te flaan en is. Spreuk. XXX. verfli ip. 30. 31.
Hct viertal dieren, dat ww oog alhier befchouwt,
ÍVord «. áoQr Scbeuchzcrs pen, doch meefi den Leeu-Wt onívoudt^
Op 't fpoor van Salomón, de -wyfie vorft der Aarde.
Elk pryz! bm naar zyn Kracht: wie doet dit naar 's Mans 'waarde?
LAjifch , het welk uit deze Text blykt
betekent geenen Leeuw, wien de lendenen
zyn gebrooken, doorouderdomverzwakr,
maar eenen dapperen, nog vol krachten. Het
aUergrootfle gejlagt-zoort van leenwen het aldergrooifle
e» alderßerkfie en aldermannelikfle.
Arifloteks Hift. IX. B. 44. kap. Eenen Leeuw
met eene lange en recht op ßaande maant, den
verachter van '•jjondcn. Plin. VIII. B. 16. kap.
Van het Hebreeuwfch ñame buiten twyfel af
der Grieken Lis, het welk de Dichters doorgaans
gebruiken , en Aquila ofijob IV. 11.
alwaarmen, gelyk ook Pf. XXXIV. 11. van
dit zoort van Leeuwen meer kan nazien, gelyk
mcde Recht. XIV. 18. van dcszelfs fterkce.
En wat dan, by aldien wy Duitfchen ook ons
Ló'Wy Lea, van het Hebreeuwfch Lájiy?¿ontleent
hebben, ja miflchien alie de Europeanen
haré bynamingen van Leeuwen.
Die dingen, dewelke Salomen hier van de
onvertzaagtheit van den Leeuw te boek (Veit,
dat hy voor niemand en zal'ti'ederkeeren, komen
overfcn metdezakcn, dewelke H owc m heeft
in het XI I . Boek der Iliad veril: 299.
„ Gclyk ccn Leeuw op de bergen gekweekt,
nu lang al aan vleefch gebrek hebbende ,
,, welken de moedigheit aandryft cm fchapen
te beftormen ook zelfs in de dichte kooy te
„ gaan. En fchoon hy by dezelve den herders
„ zelvenvind, mannen methondenenfpielTen,
,, rondom den fchapen de wacht houdende, zoo
„ laat hy zig echter van de fchaapskooi cnver-
,, richtet zake niet verjagen, maar hy roofc of
,t overfpringende , of hy word wel door cene
„ •werpipies door eene bedreeve hand uitge-
„ fchooten onder den eerilen gekwetft
Voeg 'er by Virgilius IX. B. van Ernas:
Gelyk eene bende den wreeden
„ Leeuw door vyandige pylen nazet, maarhy
„ oprouwe plaaczenzigonchoudendeontftelc/
,, ziende zwaare zaken , gaat te rüg: en de
„ grammoedigheit kan de rüg niet keeren, of
„ dcdapperheitlydzulksniet, nogtegenpylen
enmannenishy, fchoonzulkswillende, nie:
magtig in te dringen,,.
PUnius VIII. B. 16. kap. Hoegroot dringend
geweld van hondcn en jagers hem drukken, by.
verachting deze tegenßand biedende, ivykthym
de velden, zoo ver hy kan gezien'woj-den. Dusdanige
getuigeniiTcn zult gy ook leezen by Ari»
ftoteles Hiß. IX. B. 34. kap. In het voorfte
gelit ilaat hier de Leeuw van die dingen, dewelke
eenen goeden tred hebben, deftig, voortreffclyk
, t»etibbe tfaad , of metibbe lacheth.
Dit
'-nil
Iisl
' í í -
-'»lililí