I I S ©
f f .
G E E S T E L Y K E
De nieuwe Spier van de Euftachiaan
fche pype.
De Spier van de fteegelreep ontdaan
van hare beenachtige pype.
De halfronde grooter pype.
De halfronde kleinder pype.
De halfronde kleinder pype.
De ingang.
Hec blekkenhuisje.
n. Hec zachte gedeelce van de gehoor-zenuw,
een van haar deel nederzendea.
de naar hecSlekkenhuisje, doch hec
ander, dat in 5. takjes verdeeld
Word, naar den ingang uitftrekkende.
Alle deze dingen zyn ontleend uic Falfaha
Over het menfchelyke Oor.
P R I N T B L A D DLXL
Zoude die ds ooge formeert, nkt aanfcímmn ?
K L I N K D I C H T .
Gy, die een eeu-wig en gedunri^ werkendt Weezen
Verzaakt, en flechts Natutir, ds de eenigfie oirzaak houdt
Van 't iiitgeßiekt Heel-al, door d' Almagt zelfs gehwwd,
Befchouw deez' print, doch wil 't Vertoog daar over leezen:
Heer S c H E u c H z E R , tot den top der Codskmde opgereezen,
Zal, daar Hy ons het oog eens Menfche klaar ontvowwdt,
(Door noch iemand ooity met zo veel vlyts^ befchouwdt)
ü, van uw dwaahngt die zo heilloos is, geneezen.
Hy leid, daar Hy u doet een reeks van wond'ren hooren,
(Die Hy in 't oog en tn *t gezicht wiß op te ff00
O2 de aangenaamße 'wyze u tot der dingen Bron.
Verzaak ifjt; d'u.'aaling dan; erken GODS Alvermoogen,
En Wandel, in het licht der albefpieg'lende oogen,
Zo fpiegeltge u hier na tn de ongejchape Zon.
WY g a a n , de voet voortzettende, tot het
maakgebouw van hec oog , hec welk ais
cene kleine wereld is in eene wereid, eene donkere
karaer van een oneindig konftwerk, zoiider
dewelke de gehele in order fchikking der
wereld niets, ja menfchen en redenlooze dieren
de alderelendigfte fchepzelen zouden zyn, by
aldien zy van hec lichc beroofd waren. De oogen
zyn het alderdierbaarjiegedeelte van hetligchaam,
en de-welke door het gebruik van het ligt
tujfchen dood en leven onderfcheid makcn. Pliniiis
VIH. B. 37. kap. Door hecgecuigenisvan
den Zangdichter ftaat het vaft, dac Gu D de
ooge heeft geformeert. Deze voorname waarheid
ziilien wy bewyzen iiit de aanmerking van
het geftel, en de vergelykingmctdcdoorkonft
gemaakce donkere kamer, waar door de uitwendige
voorwerpen , gebouwen , boomen, menfchen
, het geheel gezicht van eenige landftreek
op het alderfraaifte worden vertoond op een
papier of wítte linnen doek, ja mec harcnaturelyke
verwen door de ftraalen van het licht ais
door een penceel worden afgerchildert, menfchen
op de hoofden gaande > beweegende bladeren
der boomen, vogelen door de Juche vlie
gende. De Oogleden worden niet gemeld, dewelke
even ais fchilden hec aldertedcríl werktuig
van het gezicht in den menfchen verdedi"
gen niet alleen, maar in de viervoetige beeften,
vogelen, tegendeuitwendigeongemakken, insgelyks
de winkbrauwen en oogleeden, door dewelke
voornamcntlyk hec ftof, daarinzullende
vallen, word afgekcert. Het gezicht der oogen
moell naar alie kanten openftaan ; de Natuur
heeft de vliegende oogen beweegbaargemaakt,
dat zy en nederbuigen zouden , by aldiefi ieti
zonde fchade toebrengen , en het gezicht, iverwaarts
zy zouden willen, gemakkelyk henen
wenden. Cic. de Nat. Deor. II. B. 57. kap.
Ten dien einde heett de Schcpper aan de oogen
gehegc /hieren , opbeurende , tiederdrukkende,
naar toe brengende i aßeidende^ bovenße fchuins,
benodenße fchuins ¡ dewelke elk haré Tegenllreevers
hebben. ßy deze komt in den beclkn
by, dewelke voor over naar de aarde zien, de
zevende, dewelke rondom hec gehele oog gaJC»
TAB . DI.XI.
FSAJ.. 3:civ. -w.}).
Dcu s « «¿.iií- rut