I I 3 2
vloeibare hoofdftofFe onthouden, deze de koft
zoeken in de lucht vanverfchillendedikte: ein.
delyk in den menfch twee oogen , dog deweL
ke een eenig denkbeeld van ecn voorwerp in het
gemoed verwekken.
By aldien imand mec eenen üngodift, om
hem van G O D S beftaan te overcuigen, ce doen
heeft, kan gemakkelyk de volgende leerwyze
gebruiken. ßreng den zodanigen in eene donkere
G E E S T E L Y K E
kamer , vertoon heni allen den tocftel,
een klein gac in de deur uitgefneeden , een hol
brandglas daar in geftooken , het welk de invallendc
ftraalen by een vergadert, een papier
of doek van wit linnen in eene zekere afftand
van de opening van hec venfter geplaatft , alle
de andere dingen van het vertrek wel geflooren
zynde, en vraag denzelven, ofalie deze dingen
ZOO gebeurd zyn by toevallig geval, of dusgefchikt
door een menfch met reden begaafd ?
Den genen , die van deze waarheid overtuigd
is, hec welk gemakkelyk kan gefcliieden, vertoon
dien de zamenftelling van het oog, hec
welk ook is eene donkere kamer, maar van ecn
oneindig konilwerk, en vraag hem, of ook deze
niec voor Maker heeft eenen konftenaar, en
dien Oneindigen ? die'het zelve niec alleen heefc
uirgcvonden, en aan het overig ligchaam, insgelyks
alle begrip van hec menfchelyk verftand
te boven gaande,heeft gevoegd? Vraag verder,
ofdeze verwonderlykbouwgeltellenuirgewrochc
zyn door de ziel van den menfch zelven, of
door den ouderen uitgedachc ? op welke vrage
hy aanfconds zal antwoorden , al wäre hy een
navolger van den twyfelenden WysgeerFyrrÄi?,
ontkennender wyze, nademaaldat 'er vele millioenen
menfchen zyn , aan welken het geftel
van het oog, en zoo der overige deeleovanhec
gehele ligchaam zelfs nieteens bekendis, ende
alderervarenfte Ontleedkundigen alle genootzaakt
zyn te bekennen, dat zulks, zelfsnunog
niet, na den arbeid van zoo vele duizendjaren,
ten vollen blykbaar is. Vertoon aan denzelven
verder, dat zyne eigen oogen zodanig geformeertzyn,
of liever ontwonden, door ouders
onkundig van deze zamenftelling, derzelverligchamen
wederom doorden voorouderen insgelyks
onweetende, zoo ook de oogen der beerten door
andere beeften van hunne zoort, en dezelve redenlooze;
al was het maar deze eiikeie opvolging
zal de oogen openen dring verder aan ,
hoedanig een oordeel hy zoude vellen over eenen
uurwerk-maker , dusdanige zelfs-bewegende
werkcuige n makende, dewelke andere jonce
van dezelve volmaakcheic door opvolging zelfs
van duizend jaren zouden voorrteclen , die zal
bekennen, willensonwillens, datztilkshetwerk
zoude zyn van eenen konftenaar oneindigmaal
wys en machtig, niec van ecn eindig verftand •
en wel zoo vcel te gewilliger, by aldien hy zoude
aanmerken de byna oneindige verfcheidendheic,
en het ongelooffelyk aantal van oogen,
in de gamfchc wereld zynde aanweczig, welk i
overgroot in de lucht, wateren, op de aardt
gelcgendeid heeft gegeven tot de vrage, dewcl.
ke te vinden is by Scbwmttr Mathmatifci,
Ferk'^ikkmgs-Umn I. D. 5+. Fraagß„k, „f
'er op eene en dezelve tyd meer oogen in de wt.
reldzyn, dan haairen van het hooM? Enindicp
gy uwen reiziger verder wilt den weg aanwy
zen naar de heriTenen, van de herlTenen naa,
het verftand, het welk, om eigentlyk tefpree.
ken, ziet, niet het oog, zoo zult gy voor dei
zelven een nieuw toneel openen tot kennis en
verheerlyking van G OD. Ook hier verwenden
zieh de alderfcherpzienfte Wysgeer, mec ver.
baaftheid aanmerkende de vereeniging van dt
ziel mec het ligchaam , de alderwelgefchikUt
gelykluidendheit van zekere denkbeeiden , i,
alle menfchen dezelve , en an verändere , rae!
zekere bematigingen en indriikkingen van hei
licht, de oneindige verfcheidenheid en fchoojheid
der verwen, en welke dingen dat 'er van
dien aart meer zyn. Door deze leerwyze, veel
eer dan door eenige andere, zal de alderhartnekkigfte
Ongodift , wie hy ook zy, elk de al.
derdwaafte aanbidder van den afgod de natimr
können geleid worden cotdekenniifevanGOD
en gedwongen worden te bekennen met dei
Pfalmift , dat G ü D ¿i »igt heeft¿eformem,
dat hy derhalven van ons door den aldereerbiedigften
dienft moet geeerd worden, dat ons Ic
ven naar de wil van dit Opperfte Weezen, cl
naar de wetten, zoo geopenbaarde,aIs onzegc
moederen ingedrukte, gelykvormig, moet aange.
legt worden: verder zy tot aandrang tot onze
plichts-bettachtingen de gehele Text , welke
wy tot nog toe verklaarc hebben : Zoude die dt
om plant niet haoren > zoude die de ooge /«••
meert, niet amßhouwen f zoude die niet hooren,
zoude die niet zien die dingen , dewelke
op dit ftippuntje der aarde, ja zelfs in de al
derverborgcnlle hoeken verriebt worden f zou
de die niet zien de gedachten in de binnenlle
vertrekplaatzen van de herffenen of het herle!
De alderverborgenlte gemoedsneigingen, diol
huichelaar, dewelke door een geveinft gelaat
nabootft eene godvruchtigezielsgeftalte, dekdnegeryen,
liften , haat, afgunft, meineed,
overfpel, eenen cnrechtvaardigen rechter, eenen
Vaifchen-Staatkundigen, Valfchen Staatsdienaar
? Hoe zoude, bid ik u , die het herte
gemaakt heefc, hec zelve niet onderzoeken i
die de ziel heeft gefchapen, zoude die de gedachten
niec weeteni ja zoude die niet het alderfchendadigfte
misbruik der fchepzelen ftralll-n,
ja door eeuwige vlamraen befprengen ? cfzoude
die gene , dewelke door eene goddelyke konit
de voorwerpen van het gezichc op de bodem
van hec oog fchildert, en de eene fchildery n.i
de andere, alle de alderkleinfte, maar door de
grootftekonft uitgewerkt,dezielvoorllelc, die
ZOO veranderende geluiden, zoo vele alderaangenaamfte
gezangen aan hec gemoed vettoont,
niet door eene lichte verandering van toneel
vet'
N A T U U R K U N D E
verfchrikkelyke denkbeeiden können doen ontftaao
, en het gemoed door helfche razernyen
pynigen ? deop de maac geipanne vezelen van
de gehoorof gezichts zeniiwe of ontfpannen,
en zoo fchielyker als in een ogenbhk of doofheid
aanbrengen , of blindheid , of meer intrekken,
en door dat zelve alderwreedfte pynen
veroorzaken, raaskallingen zelve? dealderaangenaamfte
ftraalen van de Zon in ftikdonkere
duifterheden, of helfch vuur veranderen ?
Dat deze Verhandeling befluiten de atbeeláingen,
dewelke het ooggebou w zullen ten toon
ilellen.
Fig. I. vertoond de Spieren van het oog in
de naturelyke legging.
A. A. Hec volgatige deel van het afgefneden
bekkeneel.
B. B. Het inwendige witachtige deel van
de heriTenen opengefneedcn.
C.C. Hec Achterbrein.
D. De zamenvoeging van de gezichts-zenuwen.
E. E. Derzelver afwyking naar elk oog.
F . Hec Traankliertje buiten deplaaczing.
G. De opbeurende Spier van het oog.
H. De nederdrukkende Spier.
I. l. De aanhalende Spier.
K.K. De afleidende Spier.
L. De benedenfte fchuiníTe Spier.
M. De bovenfte Schuinfte Spier, welker
peeze door de Katrol N. doorgaat.
O. De Gezichts-zenuwe.
P. Hec Hoorn-vlies > in welkers midden
de oogappel is.
Fig. II. Het linker oog van een kalf.
a. De ongenaamde klier van hec oog.
b. De groocer hoek van hec oog.
c. De kleinder hoek van hec oog.
d.d.d. De Vleiigels of Qiiabben, in dewelke
de voorfte rand van de klier is
verdeelc, door welke tuflchenruimtens
de dauwaders e. e. e. uitgaan.
Fig. I I I . De Spier van eenSchaaps-oog.
A. De Gezichts-zenuwe.
B. De zevende Spier der Beeften.
C.C.C. De 4. rechte Spieren boven befe
hree ven.
D. De Katrol Spier.
E. De benedenfte fchuiníTe Spier.
Fig. IV. a. a. Hec aangewafte Vlies, of
Bindc-vlies.
b.b. Het Hoorn-vlies.
C.C. Hec Druiven-vlies.
d.d. Sckrotis.
e. e. Het harde Vlies van de Gezichts-zenuwe.
f. f. Choroides.
g.g. Het wekc Vlies van de Gezichc-zenuwe.
^
h. h. Het Net-vIies.
" 3 3
i. i. De mergagtige zelfftandigheit van de
Gezichts-zenuwe.
1. Hec binnenfte merg aan het glas-achcige
Merg vaftgehegc.
m. m. Hec Kriftallyne-vlies^
n. n. De Oog-appel.
o. o. Hec doorlchynend gedeelte van hec
hoornachtige vlies.
A. De Wacerachtige Vochtigheit.
B. De Kriftallyne Vochtigheit.
C. De Glas-achtige Vochtigheit.
Fig. V. Het Glasachtige Vlies mec deoogfcheelhairige
banden.
Fig. VI. Hec Hoornachtige van achteren
het menfchelyk aangezicht gezien
zynde.
A. De Oogfcheel-hairige band.
B. Het Spierig uitfteekzel van het Oogfcheelhair.
C. De kleinder kring van het Spierig uitfteekfel
van de band, in het welk
eindigen de peezen van hec Spierig
uitfteekfel, van ÌRuifch genaamd de
kleinder kring van de Kegenboog.
Wanc de Regenboog is hec biiitenfte
aangezicht, hcc Spierig uitfteekfel
van de band, hec binnenfte aangezichc.
D. De oog-appel.
E. De rand van het Hoornachtige Vlies.
Ruyfch Thefaur. Jnat. bl. 86.
Fig. V i i . . door een Vergrootglas A. De
uitgefpanne zelfftandiglieic van het
oogfcheelhairlg uitfteekzel.
B. DeiTelfs Spierig Weezen.
C. De ronde vezels van de kleinder kring,
gefchikc tot toetrekking van deoogappel.
Fig. V I I I . Het kalfachtig kriftal-vochc,
mec deflelfs omringend vliesje de
Spinnekop genaamd, door her welk
verftrooide adertjes gezien worden.
Fig IX. InhecoogvanecnjongenOsia.de
Rand van de bovenfte wxnkbraeuw.
b. De rand van de benedenfte.
c. Het gedeelte van de hfxirnige rand.
d. Hec winkende vlies.
e. DeiTelfs halvemaanfche en zwarte rand.
f. f. De uiclozende buizen van de traan-klier.
g. De Traan-klier eigen aan üflen en andere
beeften.
h. Het Traan-kliertje met haircn bezet,
dezelve beeften en menfchen gemeen.
U ic de Jdverf. Aitatomi "van Morgagnus
VI. bl. 134.
Fig. X. Hec menfchelyk linker Oog.
a. De binnenfte hoek der Oog-leden of
Oog-fchillen van een menfch.
b. Hec halvemaanswyze roode vlies, het
welk ten aanzien van de plaatzing
paft op het toenypend vlies der
beeften.
i m c. Dac