I» i N A T U U R K U N D E . Í 1 0 7
I t P R I N T B L A D DLV.
Gy he^ek het land, ende hehhende het hegeerig gemauh^ verr^h gy let groote^
lyks; de riviere GODS is njoi waters j tóanneergy het alzoo bereid heht ^ maakt
gy haarHeder koorn gereed.
Gy maakt zyne opgepioegde aarde dronhn\ gy doet^e daten in zyne vooren: gy
maakt het week door de droppelen, gy %egent zyn uitfpruitzel.
Gy kroont het jaar mver goedheit: ende uwe voetftappen druipen van vettigheit,
Zy bedruipen de weyden der Woeftyne : ende de heuvelen zyn aangegm met 'ver^
De velden zyn bekleed met kudden, ende de dalen zyn hedekt met koorn: zyjaiéeit,
00k zingenze. Pf. L X V . veríí: 10, 11, 11, 13, 14.
Hoe ßreelt ge^ 0 aangenaam vertoog.
Door uw bekoorlykheén, tnyn oog!
ó Feld en tvydem
o Fraai Gebergte, fchoon van fiant.
Door gras en voedzaam kruid kplant,
Aan alle zydem
è Ryke Beemd, en Huis en Hofl
iVat fchaft ge my een ryke fiof
Om 'GOD te looven;
Die 'i Jaargetyde atom bekroondt,
En fchenkt het zo veel fchats en fchoont',
Gefiaag van bovenl
Wie Voigt vor fi David niet op 't fpoor ,
Daar zyn loftuytingen elks oor
Geauurt^ fireelen?
Wie pryß GODS gitnfi niet vroeg en hat.
Die ons, en de Jar de alom verzaadt.
Door ßadig teelen?
Ai: ßnelt als David, in GODS lof.
Hy geeft u Jaar op Jaar ßeeds ßof
Om hem te roemen.
Die 't land verziet met alle vrucht,
En ßeeds door d'adem van de lucht
Drenkt krnid en bloemen.
De fchrand'ren S c HEUCHZER, welk ÍIÉEZ' pTíilt
( Vertoonmdí ms ¿e ßhoonfie Lent'}
Zo fraai verlkhttet
Geeft van het Land, door Davids fchacht,
7^0 cierlyk eerft hervoortgebragt,
Een juijt gezichte.
De alderwdfprekenftc Harpflager galmt
liit mei loftuitingen , overdraclitige te
gdyk en op den aard der dingen gepafle, de
onmeetbare goedhcid van den Alderbeften en
Aldergrootftcn GOD omtrend alle inwoonders
deraarde, byzonderlyk van het heilige Land.
Gy hebt het Landbezocht, en het z-elve befproHt
gyhebthetrumelykvtrrykt.epeskeozooteyngeyn,
kai emethufas auteyn, efleytbunas tou plmtheynai
auteyn. Meer als ecns hebben wy tot nog
toe ten toon gelfelt, hoe naar de gedaante van
onze zaken zoude zyn, by aldien de korft des
aardryks met beftond uit aatde, of alhoewel
van aarde, niet befproeid door rivieren , fonreinen,
beken , regenen. Ik bid u , tot wat
voor nut zouden voor beeilen en menfchen zyn
de bergen, Zoo zy van goud of zilver waren ?
Ten welken dienrt diamante rotsklippen ? Deze
zelve bezoeking van het aardryk, deze natmaking,
deze vruchrbaarmaking, deze alderwyfte
te gelyk en alderweldadigfte verdeeling
van her aardryk in vochte en drooge gedeeltens
is geen gewrochr der natuur, maar vanGOD.
De riviere GODS is voi waters, w anneer gy
het alzoo bereidhebti gy maakt haarUeder koorn
geretd. Ho fotamos touJHEOU efleyroothey
huda.