IP m
N A T U Ü R K U N D E
welke tot verklaring van her vergiß ander de
Uppen fcluiilende dienen. Fig. 11. ftclc voor
het geliele hoofd,aIwaar g.is de in cween gcfpIeeEe
t o n g , in i. te zamen gevoegd. f. de Keel of
Sero:, c c !i. De kleine randen van her beide
Kakcbeen, dewelke dienen om de buit re rooven
en vafi: te lioudcn, dd. De Hondsranden
in her bovenfte Kakebeen, omgekrorot, fenyndragcnde,
uit welker fpleeten,aan de grond ce
zien,het vergiftig vocht in de blaasjesichiiilen-
1 1 8 3
de word uitgeperil, f welke geheel uir her kakebeen
genomen de Fig. I I I . vooroogenftelO
a. De holhgheic van de Neus. b. Hec Gat,
hec welk fchynd voor hec gehoor te dienen ^
eee. de plaats, alwaar de blaa?jes vol fenyn
fchuilen. Fig. IV. vertoonthctecrftefchellecje
K . aan de wervclbeentjes van de ftaarc I. aangcvoegd.
Fig. V. Drie fchelletjes onderling zamengebondai.
Fig. VI . Zes fchelletjes
M'
P R I N T B L A D DLXXIV.
Dat onze miihlen vol zynde , den ecmt voorraat m deu anderen uit geven : dat
onze htdden by duixenden inerpen , ja hy tien duizenden op onze hoeven -veme-
•vuldim. Pf. C X L I V . vers 13.
Deez' Prent vertoogt cen vrnchtb'ren Oort;
Een Landßreek, die het oog bekoort,
JVaar toe aankyding gaf dm vorß der Harpenaaren,
Op -Wiens geluit, zo eel, zo fchoon^
Zo aangenaam van tränt en toon,
Een Godgeweyde ziel zieh voeld ten Hemel vaaren.
Hy maalt u af de fimt en fiaat
Een's Mans, die in den dageraat,
Zyn's leevens, in GODS vreez, GODS zegen koomt te erl
Wel hem, die treed op Davids baan,
En kleeft zyn Schepper altoos aan:
Hy zal GODS gunß op d' aar de, en na -zyn de
DAvid gebruikt alhier het woord Tfon, geineen,
gelyk der Grieken meylon,^Angeiten
enJ(:hapen. Het fchynd af re ftammen van hec
•wortelwoord tfana of ifanah, vermenigvuldidigen,
voorteelen, vruclitbaar zyn. Dezeeigenfchap
paft voornamenclyk op Ac Schapen^
büven andere reine becften, en blinkt klaardoor
in den T e x t , alwaar vermeld worden maali'
pboth, chilioplaßa zomena, dewelke tien dmzend
dragen. Zoo leezen w y Pf. L X V. 14. De velden
zynbekleedmet kudden. met eene aardige gelykfpreuk
genomen vaneenkleed, hetweUcdeaarde
bedekt. De vruchtbaarheid der Schapen
wordüokddersindeH. Bladerengeroerad. Job
had eerft 7000. naderhand 14000. Schapen.
i^app.l.3.XLlI..i2. MefadeKoning derMoabitenwaseenvee
handelaar, ende bracht op am
deuKoning Ifraclshondert duizentlammeren. en
Sondert duizent rammen met de'•jvolle. 2. Kon.
i 11.4. DeRubenicen voerden vanden Hagarenen
weg fdvee hondert cn vyftig diiizent Schapen
I. Krön. V. 21. Koning ¿"d/iJ/wwheefcbyde
inwyding van hec Hiiis G U D S hondertentwin-
^Mdmzentßhapenopgeoprty 2. Kron.Vli.5.
Konmg , allcen maar Koning ovcr twee
^rammen hccfttot Taafchofcren alleenafgezondert
van klein vee , lat/imeren, en
''okken dertigdmzent
• 7-De-,
ze dingen zyn niets , by aldien gy daar mede
vergelykt die zaken, deweike _7ö/f/«i verhaalc
in het V I I . ß. 17. kap. derjoodfche Oorlogenwixi
hetPaafch-Feeft onder C^i«igehouden tcjeruzalem,
envan 250600. fchapen binnen twee
uuren geüagt. Het denkbeeld vanhet wonder
word vergroot, by aldien het waar is, het welk
wy in Damire leezen, dat de fchapen alle jaren
maar eens larameren. Daar in cegendeel ArißotelesHifi.
Vl.B. 19. kap. en in Mirabil. verzekert,
dat z y , voornanientlyk in her üoften,
tweemaal des jaars jongen, en merendeelstwee
t e g e l y k , eno^fi/ww/ilV. B. 32. kap. van de
Indifche Schapen, dat zy te gelyk drie ofviet
lammerenwerpen. De GriekenIchreevendeze
vruchtbaarheid der Schapen xoc.3.zn Apollo Nomius
, hier van daan de wenfch van Callimachus
in het Gedicht tcreere van Apollo^ dat hec
Schaap.
Het 'i£:elk maar een lam ivierp^ fchielykt-juee-
Imgenmogt baren.
Homeruswzrh^ikvm de Scliapen in Libye Odyff:
4. dat zy driemaal 'sjaars werpen.
IFant deSchapen werpen driemaalin een rondjaar.
Deze vergroorende raanier van Spreeken moec
mcn den Dichter ten goede houden. ¡Vant de
Schapen dragen de vrucht CL. dagen. Plinius
V i l i . ß. 47. kap.
P R I N T
• t t :
w .EiilaÉ"
J ™ /••iS,;)
- l i ü i