ITJS GE E S T E L Y
o p dat hy over deze fchepzclen zig zoudeverwondcren
, en G Ü D S oneindigemachteiiwysheid
roet betamelyke eerpryzingen zoudcgroormaken.
Zoo ook wy. Hy Pl". V1Í1. 4.. Als
ik uwen hemel aanzie, het iverkuwervingeren,
de Mane ende desterren, die gy ber cid hebt. De
Mane bewyfl: door haar fchynilelgroote weldaden
aan de aarde, gelyk ook door harebeweeg
i n g , door donkere nacliren te verlichcen, en
door af te meeten de tyden, de maanden namentlyk
en jaren, te weecen der Mane. G O T)
heeft de Mane gmaakt, tot de gezette tyden.
O p dezelve moeft voornamenclyk achtgevende
Kcrk van het OudeTef tament , ennaardeloop
der Mane de voornaarafte Feeften bepalen , ja
o p elke Nieuwe Mane aan G ü D , niet aan de
M a n e , aan den Schepper, niet aan hec fchep-
2 e l , door ofFerhanden eerbewyzingen geven,
en dankbaarheid bewyzen. Ende m de beginfelen
trji^er maanden zult gy een brandoffer den
HEERE offeren. Num, X X V I I I . 11. Blaaß
de bazuine in de nieuwe Mane^ ter beflemder
tyd op onzen feeßdag. Pf. L X X X I . 4. ßy aldien
imand naauwkeuriger deze tyden der Man
e begeerd te kennen, bygevoigookdedienftgebruiken
van dezelve voordemaatfchappyder
menfchen af hangende te overweegen, dezodanige
moet binnen debarratederSterrekundekörnen
Hier worden wy onderweezen, dat de
Maan hare eige loop van het eene ftip van de
T e k e n k n n g tot het zelfde, eindigt in 27. dag
e n , Zeven uurea , 4}. minuten 7. Secunden,
maar de Zon aanraakt in 29. dagen, i2.uuren,
44.. minuten, 3. fecunden , en door deze zyne
omloop de maand tc bepalen. Daar van hangt
ook a ide burgerlyke verdeeling inweeken, dewelke
G O zelvcn voor Stichter erkend. Insgelyks
de verdeeling van het jaar in maanden,
of twaalfmaal vier wecken: alwaarom
overzetting van onze Text dus luid : Du mache
ft den Mond, das Jahr darnach zu theilen.
Gy maakt de Maand, om het Jaar daar naar
te verdeelen. Doch de Maan-jaren raoeten van
d e Zonne jaren wel ter deege onderfcheiden
worden. Een Maan-jaar, by den üofterlandfchc
Volkeren voornamentlyk gemeen, beftaat
in twaalf Maanverfchyningen of maanden; Een
Zonne-jaar, het welk dejaarlykfchebeweeging
van de Zon of het aardryk afmeet, word voU
trokken in 365 dagen, 5.miren, 49-minuten:
uit welke omloop een gemeen jaar komt van
365 dagen, een Schrikkeljaar van 366. Deze
zelve is de grondüag der Tydrekening, waar
c p de zekerheid der Gefchiedenis zelve , en
ontelbare dienftgebruiken voor de menfchelyke
maarfchappy afftroomende gegrond worden.
Her blykt derhalven uit de dingen, tot nogtoe
g e z e e d , dat de Mane met groot recht de Eenwigdiirende
Almanak van de menfchelyke Maatfchappy
kan genaamd worden. By aldien de
• • ' "seniy
K E
nachts geen licht ontbreeken , maar ons zoude
ontbreeken die gemakkelyke verdeeling, lòfiognad'm
, in gezette tyden, afdeeltjes van de
tyd , maanden en wecken. Alle deze zaken
geven ons aanleiding om de allergenoegzaamfte
wysheid en goedheid van G O D hooglykte
roemen.
I k flap met fnellc fchreede voort , want d«
weg naar het Gefternte is niet kort, naar de
Zonne. De Zonne -<jveet hären ondergang. Ht
heylios egnoo teyn dufin hauten. Eene ten eenemaal
zonderlinge fpreekmanier. Den Zounedienft,
gelyk in den eerften opflag fchynd, begunftigende.
Inderdaad by aldien deze lampe
van Phebns in eenen letterlyken zin hären e;
dergang weet, by gevolg harealderwelgeregt
ftc Order, door dewelkc zy bciliert de twaalf
tekenen van het ronde jaar, verftaandc en wil«
lende volbrengt, zoo kan aan dezelve niet betwift
worden de dienft van aanbidding, of aao
den bygevoegden Geleigeeft. Dog gemakkelyk
ziet die gene , dewelke gene oogen van lic'
ontblood heeft , dat de Zon, een enkel ligl
m e l y k w e e z e n , nietkankennen, weeten, vi
Itaan, iets willen, niet mcer dan een uurwe
weet de zamenfchikking van zyne radertjes
derzelver beweeging, of de omloop van
wyzer. Inderdaad de Zon is verwondering
waardig, maar gene aanbidding. Tot G O D,
het Aldermachtigfte, het Alderbefte, het AI
derwyfte Weezen geleid ons d evl ammende Bol
millioenen-malen grooter dan de aarde, vaftgeftelt
op het middelpunt van eene onmeetbarc
Dwaalftarrige d raaikolk, het overheerlyk lichr,
van het welk aan alle Dwaalfterren fchyi ""
alle w ä rmt e , en voor elk evenredig} eene Spring
bron, van welke deze licht behoevende evenrcdfglyk
afftandig zyn : de Koninklyke zetel
welker raiddelpuntige omdraaying in den tyi
van 27. dagen gewoon zynde volbrachttewor
den alle de rondomwentelingen der Dwaalfterren
achter zig trekt : een Lichaam , dat in ee«
nen leenfpreukigen zin niet alleen -weet, maai
door zyne ontelbare, en die verfcheiden ftraalen,
als door zoo vele tongen, de groote werken
G O D S verkondigt. Een afbeeldzel en
fpiegel d e r Goddelyke Heer lykhei t , van het ontoegankelyk
Licht. Een Alleenheerfcher, welken
de aarde niet heeft ont roofd, alhoewel dezelve
zig eene dagelykfche te gelyk en jaarlykfche
beweeging heeft eigen gemaakt , maarveel
eer daar door zyne overheerlyke waardighe«
behenden heeft en vergroot. Opmerk
diend dat , dat de Pfalmdichrer denc
der Zonne vermelt. De Zonne nvcet
dergang, daar eldcrs in de Gewyde Woorden'
r o l l e n , en ook by den Heidenen , de Opgang
word gerocmd. IVie is zy die daar nitziet, rfji
dedagcraai: fchoonegclyk de Mane, zuivcräü
de Zonne ? Hogel. V i o, Dus fpreekt de
ßruidegom van de Bruid , de Kerk. Dauié
Mane hare omloop jaarlyks alleeniyk eenmaal ^ .
afdeed, gclyk de Z o n , zoo zoude d e aarde des ! wil te kennen geven , dat de
Ondergang
ver'
'¿onÍ
N A T U Ü R K U N D E
Zonne niet mm heerlyk en niltng is als de O p.
g a n s , nadcmaal by de daar opTOlgendc nacht
menfchen en beeilen tot rufte wederkeeren, cn
d e planten verfrifcht worden. By den opgang
voegd den ondergang Ainos IV. 13. Die dm
darnaitt dtuflcrmlTe maikt, mk op de hoogte
dS-aarde treid: H E E R E , GODdirhärfiharen,
is z,jn mmt. Dit eiicht de aldetvoorzienenfte
Zorge van G O D , dat de Schepzelen
door de wiflelbeurten van nachien en dagen
zouden leven. Gy doed de uitgangen des morgens
ende des avotids juicbm. Pf. LXV. 9. Deze
dobbele, beide zecr groote, weldaad eifclit
een morgencnavond-ofter, godsdienftigeEerebetuigingen.
Het is goet, datmenuhve, 0
H E E R E , en vwen Name ffalmzinge, ojlderhoogfle,
dat men n-jje Goeitrtierendheit verteile
tn dm morgenßond, ende i7we Getronwightit
in de nacht. Pf. XCI I . I. 2. Maar ook
baand den Zonnen Ondergang den weg tot het
naafl daar aan volgend Versje.
Vers 10. Gy befihHit de diäßerniß, endehet ßootenäe.
word nacht, in den 'Welken al het gedierte des
•wouds mttreet. ethn fkotos kai egeneto mix, en
antey dieleufontai pänta ta theyria ton drumou.
D e dag is eene.groote weldaad G O D S , maar
ook de nacht eene zeer groote gifte. En iraand
zoude mögen twyfelen , welken de voorrang
toekomd. De nacht is waarlyk in de tyd de
eerfte. Dnißermjfe was op den afgroni
bouwenden, voornamentlyk in ZodanigeLandgeweften,
dewelke woeil zynde van Lecuwen,
ß e y r e n , Tygcrs overvloeyen , by aldien deze
vleefchvreetende beerten by däge op roof uitgingen.
Deze zelve aanmerking geeftdePfalmzinger
aan de hand: In den welken, nacht, al
het gedierte des -wouds uittreet. Dejonge leeuuuen,
brießchcnde om eenen roof, en om hare
fpyze van GOD te zoeken. De Zonne opgaande
, maken zy zig -weg , ende liggen neder in
hare holen. Skumnoi ooruomenoi harpazdi, e. z. v.
Die beveftigt de ervarendheid en de natuurkun^
dige Leeuwen*befchryving. Om deze zelve reden
noemen de Arabieren dit bccOi Alaupho,
om dat het by nacht op roof uitgaat. Den in
zyn hol nachtbrakenden Leeuw befchryft Statins
Vll. B. 670. versaldus:
Hoedanig ah een Leeii-ju des morgens vrocg
uit zyne diepe legerplaats de eerfte li^oede heeft
opgetvekt, en mt zyn -wreed hol beloert of eeii
hert, of eenen jongen os met de hoornen nog niet
Ende GOD zeide: Daar zy licht: ende daar
werd licht. Gen I. 2. 3. Alwaarom de Joden,
en nahen de Italianenden tyd van dag en nacht
met den avondftönd beginnen. By aldien 'er
gene nacht was, zoo zouden alle dingen door
bitte verkwynen, de boflchenzouden vuurvatt
e n , de wateren zouden uitwaaffemen, menfchen
en beerten zouden vanfiauwhcitvergaan.
D e dag is het werk, de nacht de rufte toegewyd.
Daar tegen ftryd niet, dat 'er beeften
z y n , dewelke by dag ruften, by nacht o p roof
uitgaan. Ook zyn deze onwederfprekelyke
getuigen van de Goddelyke byzondere Voorzienigheit
, dewelke aan den oogen eene zodanige
fchikking heeft gegeven, dat zy by nacht
zien, en zieh van voedzel zouden können verzorgen
, ja zodanige dewelke by dag b l ind, by
nacht ziende maakt. Wat, bidiku, zoude den
reizenden man niet overkomen, den akkersbeünderruiTchen
is de Leeuw een edel Schepzel
van G O D, niet minder , dan andere dier
e n , voedzel van noden hebbende: deflelfs gebrul
, fchoon voor ons verfchrikkelyk , is een
gebed of fmeeking tot G O D , dewelke de
Schepper niet verwerpt. Hier op dock David
o o k . Dejonge leewji'en briejfchen om eenenroof,
en om hare fpyze van GOD te zoeken. Dus
geeft GOD het vee zyn voeder: den jongen raven
als zy roepen Pf: CXLVI I . 9.
De menfchegaat dan uit fot zyn iverk, ("namenrlyk
by d ag) ende naa zynen arbeid tot den
avond toe. Exeleufetai anthroopos epi to ergori
autoii, kai epi teyn agaßan autouheoos hefpera.
O o k is dit eenealderwyftebeftieringvanGOD,
den alderhoogften Reg;eerder der wereld. De
menfch moeft door ledigheit niet loom worden,
maar arbeiden. En by dien vloek Gen. III. 19.
In het zweet uwes aanfchyns zult gy wju brood
eeten word dezegeningvan de Godde lyke Goedheid
gepaart. Niet alleeniyk wend de arbeid
ons af van een fchendadig leven, vcrfoeyelyke
wanbedryven, maarisdegezondheitzelvevoordeelig
: de vezeladeren worden verfterkt, de
omloop des bloeds bevorderd, alle affcheidingen
gemakkelyker volbrachr.
P f a l m C I V . vers 24.
Hoe groot ?.yn UTVe -werkcn, 0 HE E RE? Gy hehtze alle met wysheid gemaakt,
het aardryk is voi van uwe gocderen.
D i t lofpr^'zend Opf chr i f t is overwaardig, dat fchers , vogclvangers , dat het gelezen worde
het gefteltwordevooralleNaniurkundigcLeer- voor alle metaalgroeven, fmekwinkels, wynopftcllingen,
dat het gegraveert worde boven gaarden , akkers , weilanden. Naarftiglyk
d e Deuren van alle Tcmpelen , Koninklyke bezichtigt hebbende de hemelen en de aarde,
1 aleizen, ja de bovendorpcls der Ede l en, Koop- bebouwde en woef t leggende p laatzen, aandach-
«cden, handwerkers, akkerlieden, jagers, vis- tiglyk in opmerkinggenomenhetgetal,grootte,
i l i . : ;
I