N A T U U R
gelvangers, waar door de vogelen, en andere
beeilen al te vooren gevangen worden, eer zy
fchynen ergens voor tc vreezen. Wy ftervelingen
zyn gewoononverhoedsinhetnctgekreegcn
te worden, de ftrikken noch netten, niet
ziende. Deze wreede befmetting velt aanilonds
terneder, en onverwaclit, de aldergezondften
en de alderfterkften, geen onderfcheidgemaakt
hebbendevan oudcrdom, kiinne, waardigheid.
Dezelve beroofc in het korc de akkers van liuislieden,
de Steden van biirgers, en worddezelve
nicc zonder nadruk verderffelyk genaanid,
dekr hauvoth, volgens de krache van het woord
pefiäer droefheden, dcLyLX.logostarachoodeys,
een rww woord: by Symmachus logosepeyreias^
een woord van geweidigen aanval, verjmnadheid,
beleedigmg.
Yeis ^.phachiirlajelah, nacht-fchrik, fchrik
des nachts, fhobos nuktereynos, pyl des da^gs
vUegende, belos petomenos heyrneras. Gelykiuidende
zynde de woorden, dewelke ftaan vers
6. alwaar gezegd word in de donkerheidtewandelen,
en op den tniddag te verwoeßen. Of de
oorzaak der doodaanhrengende befraetting bloedelooze
dier tjes z yn oneindigmaal, Indien hec geoorlofd
is dus te fpreeken , kleine, af alderdunfte
pyltjes, vergiftige, of van welke zoort
deze vliegende pylen zyn mögen, dewelkeaan
het bloed zeer fchielyk of altegrooteuitzetting,
of verdikking aanbrengen , is rot nog coeonder
den Wysgeeren en Geneeskundigen in verfchil.
Die is zeker, dat dezelve niet alleen kwetft de
biiitenfte oppervlakte van hec ligchaam, maar
aanftonds de tweepilaren, op welke de gezondheid
ruft, de gecemperthetd der vloeibare deelen,
en de klank der vafte , en zeer dikwyls
binnen weinige jaren de alderfterkfteligchamen
aan de dood overgeeft. Deze talryke bende
blinkt niet door koper, treckt niet voort door
een viervoetig geluid, ilcept niet achter na mortieren
nog groote veldftukken en echter verilaat
dezelve de aldergeweldigUe heirlegcrs ,
overwint de anderfllns voor allenvyaridonoverwinnelyke
fchanlTen , en zonder raoeite. De
aanvallen zyn niet in het openbaar , dezelve
wandelt in de donkerheit, den ftervelingen, door
onzichtbare pylen doorfchictende.
Onzen Text heldcrt op, volgens deaanmerkingen
van den zeer Beroemden J . C. Harenberg
in de Breemer Boekzaal VII. ClalT. bl.
630. opcene wonderlyke wyze de hecte Zuidcnwind
voor Egipte , Arabie, Mefopotamie
en andere Landgeweften van Azie ramplpoedig,
doorgaans een hjuartier uurswoedende , dewclke
meeften tyd omtrent acht uuren des morgens
begind te waeyen , alderheecft is op den
K U N D E. 11 2 5
middag, en de nacht allcngkers naderende afneemd,
door haar aanblazen fchielyk verworgende
welken zy aanvalc, ja aan hec geheleligchaam
eene fchade coebrengt, om welke woedece
oncgaan hec zy de landzaten, het zy de
reizigers, op de grond gaan leggen zigdekkende
niet de reismantels, tot dezelve voorby is
gegaan. Deze wind nocmen de Arabieren^î^??«.
miel. Dezelve befchryft Thevenot vervolgvan
de Reize naar de Levant II. D. 1. B.kapp. 12.
13.16. en 111. B. lo.kap.alwaarhydiisfchryft:
Het is eene warme wind, dewelke heerfcht in de
Zomer van Moftil tot aan Sonrat maar alleenlyk
op het land, en met op het water: en 'ivanneer
imand die wind heeft tngeademt, valt hy aan-
Jionds dood op 'de plaats ter nedcr , alhoewel dat
'er nu en dan zyn, dewelke de tyd hebben om te
zeggen, dat zy van binnen brandcn. Zoo ras
als een menfch door deze wind dood is neder gevallen
, zoo word hy zoo zwart als inkt : en
wanneer men hem by den arm neemt, of by het
bem, ofop eene andere plaats, valt zyn vleefch
van het been, en blyft tn de handen van den genen,
die het willen opb;nren. De Armeniers
noemen deze ailes aanftekende wind Badifamur,
dewelke te Balfora, een fteedjc in Arabie
in lier jaar 1665. in de maandenjuiy, Auguftiis
en September met eene zoo groote woede
heeft geregeert, dac dezelve binnen 20. dagen
4000. menfchen heeft weggerukt. By den
Malabaren is deze een weiniggematigder, getuige
Ziegebalg Bericht van de Kuften der Malabaren
Continuât. III. bl. 117. Kn de aangehaal
de Harenberg w i l , dac Elias deze windgroot
en fterk fcheurende de bergen, e n fieenrotzen heeft
ondervonden, tegen welke de Profeerc zyn
aangezicht met zyne mantelbewandt 1 K o n .XlX.
II. 15. Dog hec zy verre dat wy dezen middag'geejl,
daimnion mefeymbrinon , gelyk de
LXX. Sammiel noemen mec den Rabbynen,
Fkiddianen en Helmontianen den duivelen zelven
toefchryven. Toc dezen nemen toevluchc
die onwecende zyn omcrend de nacurelyke oorzaken,
als toc eene vryplaats. De knoop oncbind
de rondomleggende Aiiatifche Damp onder
hec Zuiden krachtig verdund, opweîkede
naburige van hec Woeft en Geliikkig Arabie,
00k van Afrika zelve, het evenwicht weggenomen
zynde, raec geweld aanvalc. Zoo dac wy
gene fwavelachtige deeltjes, dewelke aan Thevenoth
behagen, by de middag wind vermengd
nodig hebben. Wanneer overvloedige waterachcige
dcelcjes zig onder deze wind mengen,
zoo is hec noodzakelyk dat de woedeword vcrbrooken,
hec welk de Malabaren ondervinden.
P f a l m X C I . vers 13.
i
Op den feilen leetm ende d" Adder xsilt gy treeden , gy zult den jongen Leeuw,
ende de Drahe 'vertreeden.
nnnn Op -