! 1 ^ ^ Í
•I •
'I l ' '
•
' ¡i: •
i • •
, 'II:
G E E S T E L Y K E
In het Ooften zyn aan ons zarzir vermaagfchapt
der Arabieren zyr''M ^ in het Meervond Äjr«,
het teefje zyr'xet, in het Meervoud zyra voor
een jacht - of Hazewind-Hond. Meninzk.
IVoordenb. 1039. 2897. 3054. 304.1. Türks
zagbar , by verkleinwoord zaghargtk. Dezelve
welke namen van jagthonden gelyke betekenis
hebben. Aan Jumiis en Tremellius, zoo
ook den Grieken , Kaldeeuwen , Syriers,
Arabiers behaagd voor zarzir mothnajm een
paard.
Het derde beeil van ecnen goeden tred is
thajifch , welk woord geenen ram becekent,
gelyk
Taxisi
1 2 3 2
Dit noemd Arifioteles Hifi. II. ß- 2. kap.
toepaflclyk op den Leeuwen eo Kameelen, de
Arabifclie en ßaktriaanfclie voec voor voec te
gaan, katafkelos badizein. En in de Fhyßognomicis,
aanzichc-kundige Aannierkingen, ichryfc
de Wysgeer aan den Leeuw tot ecnm jongelmgs
tred, dewelke door langzamemaarernfthafcige
fchreeden gefcliiec, De Arabieren hebben byzondere
namen, waar door zy deze ernfthafcige
treeden van den Leeuw uitdrukken.
Volgd zarzir mothnajtm, het welk eigentlyk
zegd gedrongen door lendenen. Onze Latynfche
zet het over canem vtnaüam, de Moedercalige
Jagd-Hund, een jagthond, daar by
als eene uiclegging gevoegd zynde vmf ianken
Lenden y 'van goede lendenen. Maar het is
wat anders, te hebben ingedrongen lendenen ,
dünne lendenen, wat anders fterke, dikke: met
gcne zyn voorzien de Griekfchc Jagt honden ,
by ons IVind-bonden , met deze andere jachthonden.
De eerften verftaat Ä Levi, David,
der Arabieren, Perzianen, Türken iÄ^i,
2449. 2450. zaghar dezelve 2639. alle
Hieronymus heeft gewilt, ook niec eene
'}oom, gelyk anderen , maar eenen bok.
Over welk woord meer te zienopGen. XXX.
35. werwaarts ik den Lezer zende. Uealoude
Uitleggers verftaan hier ter piaatze niet eenen
bok, hoe die ook zyn mögt, maar den leids-
andere Rabbynen; van welken Gratan in Cj- man der kudde, by den LXX. tragos k
negetico: ^^nos aipohoii. ßy <L/£lianus VII. Ii ""26.
geßopte mk. | ^^^ j^geving yan de natiiur oordeelt hy te
O-vidhiSf daar hy fpreekt va.nyi^}eonshonden: recht over de voortrcfFelykheit van het manne-
Leidsman der gelten genaamd.
Spreuk. X X X . vers 33.
Wafit de drukhnge des melh hrengt hoter voort: ende de drukhtnge der neuze hengt
btoed voort-, ende de drukhmge des toorns brengt twifl voort.
Dat witte bloed, de Meîk, befVaat uit drie
weezentlyke deelen, dewelke men in geftremde
melk kan zien. De waterige of weyachttge
gevendeèîii, àc kaasachtige ¿q kaas, àeolyachîige,
dewelke in gedaante van room boven
opdryven, àtbotert vanwelkedeKoningonze
Wysgeer zegd, dac zy door het van
de melk -word voortgebrachî. Van deze bO'
termakery heb ik elders breedvoeriger gehandelt,
zoo in dit Werk zelf, als in myne Mpifche
Reizen, en het Natuurknndig Verhaal
van Zisjitzerland: hec gedane wil ik niet herdoen.
Hoedanig die gene, dewelke deneuze drukt,
bloed uitlokt, is niet zwaar om te bevatten :
want daar gefchied eene uitdryving: de alderuiterfte
openingetjes der adertjes, in de neus zig
eindigende, worden geopent, en deze geopenc
zynde loopt het bloed daar uit} evenz
die gene t-wiß vootc, die tot toorn c
Spreuken X X X I . veríí: 4 , 5 , 6, 7 ,
Het en komt den Köningen met toe, 0 Lemoü, 't en komt den Köningen niet toe
ivyn te drinken ¡ ende den Princen ßerken drank te hegeeren.
Op äat hy niet en drinke, ende het gezette vergeete j ende de rechtzake aller verdrukten
verandere.
Gevet ßerhn drank den genen die verloren gaat \ ende ivyn den genen, die bitterlyk
bedroeft van ziele zyn.
X>at hy drinke, ende zyne armoede 'vergete, ende zyner moeite niet meer en gedenke^
Oné
i 'jtcéup- 'hlmtni^m .
í il
liiiiii K
I H S i i -
!Íí'«
i t ì ' t ' I
Iiìi"
frt
II
t ' i l i - I .
fei
i l i