IIIO GE E S T E L Y K E
P f a lm L X V I II. vers 14. ,
Ai laagt gylieden mffchen tivee rygen van ßeenen (a) , zoo %ult gy dog mrden
als % vktfgekn eener dum overäekt met ßher, en welker vederen zyn van
Uitgegraven gelwwen goude.
(ä) Anderen tuffchen oevers of landpalen. Dit vers is duifter, derhalven ben ik gcnootzaakt eenige woor«
den daar by te voegen, op dat ik eeuigen lin loude maken, en de kracht der gelykenis uitdrukken
imdnd komeude üit de gröoctle jdmmwfpoed tot het alderhoogfte gelukpunt. '
betckend uitgefmdm , namentlyk u¡t de aarde
uitgegraven: miffchien ftamt ook van hct He.
breeuwfch af der Griekcn Chnfos, gelyk van
het Hehmukhjeratrak bleekheit van hagout,
haîVark, goudder Ethiopiers. De bleekheid
ö f de verwe van hct goiid word ook van den
Grieken chhmtev chrußm, de bleekheit vao
hct gottt genaamd. Op de vrage aan Diogenes
gedaan, waarm het gout Meek was? ziedaar!
het aardig antwoord van den Wysgecr uit de
ton : om áat het vele helagers heeft. By Laertins
leeftmen in het Bruilofs-fceft van Pekus en
Ihetis:
O hoe veelmaals is hy mter
dan dùùT de zaalheit van '
O p de vederen en vlei igeb der vögelen zoud
g^ zeggen, dat met eerte leesbare boekftaaf geprent
waren de alderlielderile Bewysdotnmeh
der Goddelyke Wysheid , zoo verwonderlyk
riämentlykzyn derzelyerzäinenfchikkingen, zoo
overfraai dfe fchakeering der alderfchöönfteveN
wen , da* de verbaaftheid zieh eer daar Over
meefter van het gemocd maakt, dan dar de
cogen zouden verzadigt worden. Ten voorbeelde
ftelt hier de Dichter voor de vleugclen
eener duive overdekt met Stlver, en welker vederen
z}'n van uitgegravengeluivm goiide, fteriigasperißerasferieyrgiiroömehäs,
kaita metaphrena
auteys en chlooroteiti chrußou. De
vederen en vlaigelen worden hier door vervahg
i n g , Synecdoche, voor de gehele gedaante van
het uitwendig ligchaam genomen : die uit de
duiven-melkery winfl: doet zal zeggen , eene
duive van 2ilver wicte verwe met vergulde vleiigelen.
Daar iS, het welk bekend is, \v\zzilver,
ZOO wi t , dat de Taalkundigen ¿jr^i/no«,
zilver , zelfs afleiden van argon, wie, en by
den Latynen worden verfcheiden witverwige
zaken zilvere genaamd. By den Dichters word
genaamd de ziivervoetige Thetis, dat is dtleukopotis
, de witvoetige. By Virgiltus, VIII.
h. van Eneas de zilvere gms. ßy Ovidius
gedaante-hervorming II. B. 7. Verdichtl. 'eeHe
Witte rave met zilvere vederen.
Want deze vogel is ovdstyds zilververwig
geweeß met Jneewmtte vleugelen , zoo dat dezelve
geheel dniven zonder eenig vlakje gekek.
Zilververwige duiven worden gezegd in
Griekenland gebracht te zyh geweeft op dien
t y d , op welken de krygsmacht van Xerxes by
den berg Jthos is vernield geworden. Het
getuigenis van Charm van Lampßice , eenen
Schryver oudcr dan Herodotus, tydgenootvan
•Xerxcs is te Icezen by Jthetiieils IX. B. o®-
liamis Htflor. rar. I. ß. 15. kap. Ook ilaan
te vermelden de vederen in hkekhm van gm.
Dit raetaal het voortrcfFclylle van allen word
hier genaamd , gelyk ook Zach. IX. 3. en in
de Spreuken doorgaans Charuts, het welk ook
N A T U U R K U N D E
P f a l m L X V I I I . vers
I U I
ß y Statiiis aan Maximus Junius IV. ß. Sjlvarum:
tVanneeir zullen >i aan het aangenaam Itaiii
wedergeven de Dalmatifihe bergen, alwaar de
" 'kgeele berggraver de Schatgezienhebhendete
¿keert, van dezelve verwe geworden zynde
met het mtgegraven gout.
Vraagt gy van den Kabbynen, waarom David
hier melding maakt van goudverwige vederen
, zoo zullen zy met antwoorden,
dat de Dichter verftaan heeft de kiekens, tot
de oiFcrhanden gefchikt en op dien tyd bckwaam,
wanneer de vederen geel worden. MilTchien
pall ook hier veel betet op GODS Kerk de
fraaiheid en fchoonheid der vcrwen, doorwcl.
ke de halzcn en veder-vlcugelen glinftercn. Ook
by Jrifloteles in het Boekover de Klemnwca
de halzen der duiven, voornamcntlyk door de
Zon bcfcheenen eene goudvcrwe op, hoitoon
pwifleroon tracheyloi phainentai chnfoeideis,
tou fhootos anakloomena. By Liáretius
alle zoort van verwen II. B. 800. vers.
Het duive-doas gelyk het in de Zon wordgezien,
gelegen rondar» dehalsenhetwelkdenekbekroont,
want dan gebeurd het, dat het zelve rmd is ak
helder zilver-gout, dan gebemd het, dat het
zelve in zekeren zin fchynd groene Smaragde«
ttijfchen hemels-blaeuw te mengen.
prall»
Op dat gy »w«' voet, ja de mge umr honden, moogt ßeekeii m het ùàed vati
de vyanden, van een igelyk van hen.
Z i e daar eene plechtige belüfte voi van troofl:
en genade voor GODS kerk , maar ook voor
den vyanden verfchrikkélyke llrengc bedreigende
woorden! Eene fpreekwyze overeenkomcnde
met de vlecfchvreetende aard der honden !
Alwaar aan te merken ftaat, dat in de Heilige
Schrift onrein vlcefch voornamentlyk den honden
is tocgeweezcn. Exod, XXII. 31. Gy
zult geenvleefch eeten, dat of den Veldegefcheurt
is, gy zult het den hontvoorwerpen. Zoo moeften
de honden door GODS rechtvaardig oordeel
hct vlcefch der godlozen , onreine menfchen
vetllmden. Uit vier grouwelykc ilrafiin,
dewelke G O D den onboetvaardigcn bcdrcigt
Jerm. XV. 3. zyn de cene honden om dezelve
te ßetfen. i. Kon. XVI. 11. Die vanjerobtam
m de fiad fierft zullen de honden eeten: ende
die in 't veltfierft, zullen de vogelen des hemels
eeten. Welke zelve ftraffen wy Icczen
bedreigd aan Ba'cfa l. Kon. XVI. 4. en aan
Aehab 1. Kon. XXL 24. alwaar vers 19. In
biaalZe, dààr de honden hethloedÑabothsgelekt
hebben, zullen de honden uw bkedlekken, ja het
uwe. ytr$ ±1. zinjefabel : de honden zullen
Jefabel eetem aan den voorwaljifre'éls. Lees
de droevige uitvocring van het vonnis l. Kon.
X X I I . 58. alwaar de wagen , door Achabs
bloed bettiorrt , gewaflen wordende de honden
dejfelfs bloed gelekt hebben. Jefabel leezcn wy
uit het venfter van boven neder geworpen zynde
door de honden zoo verfcheurt te zyn geweeft
, dar de gene die belaft wierden haar te
begraven nicts gevonden hebben van haar dan
het bekkeneel, ende de palmen harer banden. Suetonius
vcrhaalt van den Stcrrcwicchelaar jásele,
tario, dat hy , zoo als hy van zig zelven had
voorzegd, dat hy van den honden zoude vcrfcheurt
worden, op bevel van Domitianus verbrand
is geworden , om de verwaandheid van
die konft ten toon te Hellen. Maar dat door
een fchielyk ontftaan onweder, de lykftatie
overhoop zynde geworpen, de honden het half
verbrande ligchaam verfcheurt hebben. Welk
Gefchiedcnis-vcrhaal ook te leezen is by Dien
Caßus. Dog men zal deze zaak op het geloof
des Schryvers aanneemeft.
P f a lm L X V I I I . vers 31.
Rheidt het toiid gcdicrte des riets, de vergaderinge der flkren^ met de halveren
der volken -y ende dien, die zig ondermrpt met ßukken zilvers. Verflrooi de
Doihn, die hiß hebben in oorlogen,
Alhicr ftaan ecnige zaken aan te mefken ,
dewelke het begrip van David aangaande den
vyanden van de Kerk gemakkclyker j en meer
onderfchciden maken.
Inn'epa ccctim haßatornm , zoo ook onze
Moedcrcalige beßhilte den Hanffen deren, die
fpiejje tragen. In den oorfpronkelykcn Text
word deze Antikriftilche Vergaderingofheirle*
ger genaamd Cbajuth Kaneh, fera canme, wild
gedierte des ricts. Alwaarom Luitherus, befchilt
das Tloicr tm RoPjr^ fcheld dat dier in het
riet. Dit bccft, by aldien hcc behaagt aan den
Ictterlyken zin te blyven hangen , is een wild
zwyn , zieh in met riet bewaflchen piaatzen
onthoudende. Jpoüomus II. B. 820. vers.
Een wild zwyn met witte ßagtanden lag in cene
moeraffige plaats van eene drajßgerivier, ihhet
ßyk zyne mgewanden engroote buik verkoelende,
een wreed fchrikdier, voor het welkdePoel-Go~
dejfen zelve bevrecfd waren.
B y denzelven Schryver heeft een wild zwyn
lúe een rietgewafch, ck donakoon anepahnenos ,
uit de rietzodenuitfpringende, /¿¿«iö??aangevallen
zynde dodelyk verwond:
FirgiliusX. ß. \^TiEnsas:
En gelyk dat wilde zwyn door de beete der
honden van hoge bergengedreeven, het welk
het pynboomdragend boßh velejaren heeft
verdedigt, endeLanrentißhemoerafch-poel
in het voi riet ßaande boßh.
Ovidius Htrßhepp. VIII. B. van het
donifche wilde zwyn.
Het was eene holte valey, waarheen de beken
van het vallende regenwater doorgaans gewoon
waren zig te ontl^en : het benedenße van de
greppel voed eene taaye wilgeboom^ en ligt vlotgras,
en moeraßge biezen, entcenen, en lange
roltingen tuffchen kort rietgras: het wild zwyn
hier uit gejaagt zynde, wordongeßuimig opdea
vyanden aangedreeven, gelyk vimr uit de tegeii
een aangeparße wölken.
Ook zoude döor het wild gedierre des rietSj
theyrion ton kalamou, verftaan können worden
de Behemoth, hzt JVaterpaard, &\s leggende in
eenefchuilfaatze des riets mde desßyks. J ob X L.
16. W y Zurigers nemen die wild gedierte in
eenen leenfpreukigen zin voor eene hoop of
gadering der Spies-dragenden. Dog ftaat aan
' te merken , al was hcc flechts ter verdedigmg
van