i f Ü L ; ;
¡ f i ' L ,
N A T U U R
men. Dan berekent ook wel cens
etzeUded:itfcbeppen. Zoovmdenwy, Joann:
X V I I . 24- t'fez. I. 4. pro kataboleys kojmon,
vQor dt grondlegginge der wereld. Vergelyk
Jez. XL. 21. En weetgy lieden niet? hoortgy
niet ? it het u van dm aan beginne niet bekend
gmaakt? cn hebt gy op de grondvefien der aar- •
de metgelett? Mojcdolh haaretz. JMa cn daii '
ook door eeneii overdachtigen zin worden in de
H . Schriftuur de Vorften en Overheden pilareu
cn grondveltcn der aarde genaamd. Hier coe
brengen vele deplaatsMich. VI. 2. Hooret, gy
bergen, den t'^iß (hec oordeel) des HEER
E N , mitsgaders gy flerke fondamenten der
aarde, Mofede aretz. tn Pi. LXXX11.5.van
den onrechtvaardigen Scepcer-d ragers en der
zaken onkundigen: Zy en wetenniet, zywandelenfieedsinduißernijfe:
dies •wankelen alle fondamenten
der aarde. Kol-mojede aretz. Hier
van daan is hec, dac de Hebreeuwen adon
Heere afleidenvan edcn grond-ßag, gelyk der
Grieken bafiktis zoo veel hihbaßs ton laou, de
erondveß, degrondflag van het volk. De Ptoiomieas^
tz\n.dQn bekennen dar zelfde van de
Zonne, hec welk A'ö/'crw/iaiaanhangerszeggen
van de aarde, dat deze, fchoon dooreene onbegrypelyke
fnelheic, rondom de aardebewoogen,
niec verfpreid nog verilrooidword, maar
vaft ftaac. Zoo blyfc de aarde ook pal ftaan
en verbiyft in hare wegilreep , in hare ftant,
ZOO dac nog de waceren in het Perihelium uicwaaiTemen
, nog in jiphelmm bevriezen.
De coc nog toe gezcgde zaken dienen om de
andere pyl der Ftolomanis-^zzindtn te verydelen
, welke verfchafc hec woord mekonejah op
hare grondveßen , berckenende eigentlyk hcc
verblyf, de woonplaacs, gclyk ook Aqmlatn
Symmachus hec overzetien door ÄCi/r«?«, fellam,
baßn, ftoel, grondveil; ja dac meer is, dehemel
zelve word doorgaans G ü D S en der gelukzaligcnwe^
w, zicplaats genaamd. De jP/ölomeißen
en Koperfukauen komen daar in over
cen, dat G Ü D aan hec aardryk heefc coegeweezen
cene zekere plaars, grondveft , wegftreep,
waar van dac zelve nootc zal verdwalen.
De derde bcwys-grond regen den Kopermkanen
brengen aan de woordcn baUthimrnoth
op dat zy niet waggele. Wy, op dat zy in een-
"•^ige tydenmet zoudenbe'weegen. Sie. die Erde,
wird nimmermehr verruckt ewiglich. i:)e LXX.
Ott klmeßhai. Her worcclwoord becekent
-T den^eigentlyken zin, hy is bewogengeweeß,
hy heefc g e - ^ aße l t . hy heefc
K U N D E 11 4 7
hec welk op eene andere plaars is betoogr. Aan
deze verklaring der Kopernikanen geefc licht Pf.
X V l l . 5. Houdcnde myne gangen tn wjje Speeren
, op dat myne voetßappen niet en zouden wankelen.
A i waar wederom nog hec woord Mooth,
nog Davids oogmerk ooit eene onbewoge zicplaars
, of Itandvafte rufte willen. Zekerlyk
Itrekken Davids gebeden daar henen , dat hy
gene nagel-breedte buiten de wegftreepen der
geboden G O D S möge afwyken. Dus leezen
wy Pf. CXXI . 3. Hy en zal wwen voet
niet laten rsjankelen, al jicthen lammoch. Pf.
XVI. 8. Jk ßelle den HEERE geduriglyk
voormy: om dathyaanmyyierechterha^id is: en
zahn niet wankelen.biVimxnoth: waarvoorde
gelykluidende plaars Hand. II. 25. gebriiikt
hec woord faleuoo, even als de golven gints en
weder bewogen worden , dobberen, wankelen.
Die zai.ik den Uitleggerengaarn toegeven, dat
de Pfalmift nog als een Ptolomaus-gezinde ,
nog als een navolger van Kopernikus heeft gefprooken
, hy merkrce aan, en wifte, zekerder
dan die alle, door G O O S Geeil zynde
gedreeven, dac de aarde ftaat, vailftaat, dat
zy blyft in hären ftanc hoe dieookzy, GODS
aldermachrigfte handdezelve ophoudende. Dat
het ons genoeg zy voor regenwoordig te hebben
aangetoond, dat de fnorkery der Ptolo-
«z-iwi-gczindcn ydclis, wanneer zydcze plaats
van den Pfalmiß ons als de alderfteeuwigfte
ftormram tegenftellen, als of daar door het geheel
gebouw van Kopernikus wäre om verregerammeit.
Dat de Ptolomeißen uic htm LeeropfteL
den lof van den Scheppcr uitbrallen, maar
dat ook, gelyk zy docn, de Kopernikanen uic
hunlieder onderftellingheczelveopzingen. Dac
wy by deze zelve gelegendheic , en als in het
voorbygaan, leeren , de Heilige Schrift roe ce
pallen op hec oogwi t , waar aan dezelveisroegewyd,
tot lofverbreidingen van G O D uitde
werken, tot onze zaiigheit veel eer, dan tot
beflilling van Naciiur- of Srarrekundige VerfchiUlukken.
Deze waarheid ftaac onbewcegelyk
vaft, dac de aarde llaat, ofbewoogen word
door G O D S alles vermögende Woord, naar
G O D S bevel.
Het 6. 7. 8. Vers van den Heiligen Snaardichter
hebben het 00g cen deele op de Schepping,
by welke de aarde rz'oeß was ende ledig,
ende dnißernijfe op den afgrond : ende de Geefi
G O DSftveefde op de -wateren. Gen. I. 2. ten
deele op dac Zondvloedfchc droevig gcval,
waar in de -wateren gantfch zeer de overhand
" I I • "3 «"---'i. , nNa/mumenu oupy daear aaaarrdaee:: zZoOo Od aata t alallel eh omoöggee bebregreone n , ,
oni'r d-n g,„tfcben he„,d zjn, U k t i-a'.
n r z v d c fthrlr i™ ' deze cn gc- dm. Gen. VU. 15. iiek-e,lyk pali™ hier op de
w i d i h,n«r n ¥ de / p f a lmi f t : G r „ „ t im
S ovrfS;; „n i berekcnis ' 4gro«i ds m, kked cverMt:' de fio,,-
S d e ^ I e ; S L • • * y'n ¡Mim lim
d « dezcùVafl V i P ha.Jkdm h.ar ..•eg voo/deße^^nr^es
d S e V 7 ; • r "'"^"•"bovc, do«iers. Dog werwaarts zy henen zyn gevlon^
van mre alpunc bchüiid, ( den wyft hcl 8. vers aan : De bergen reezeti op,
' de
I