1 1
i
i • :• 'í:
,218 G E E S T E L Y K E
P R I N T B L A D DLXXXI.
De iammercn zullen %yn tot uwe kieed'mge: ende de hokken de prys des velts.
Daar toe zult gy genoegzaamhett van geitenmelk hebben tot tme fyze , tot f p y z e
van uw ImSj ende lecftochi muer maagden, Spreuk. X X V I I . veril: 26. 27.
Dcez' Prent ontgint het voordeel dat
Jkt tamme kee aan 't Mcnfchdom geeft,
Zyn afkomß fchaft het eene fchat
IVaar door 't in Rykdom leeft en Z'weeft.
De Prins der '•u^jzen, Salomon
Gaf ßof aan S c h e u c h z e r s pen, en dien
Den fraaycn konfi'naar, die ons kon
Zo jcboon een Tafereel doen zien.
Ten hlyke van 's Mans braaven geefi.
Wie jryze ik van him dri¿n 't meefl?
WAnneer Salomon fpreekr van kebafchim lilekkoufchecha
, probatois eis himatifmon,
ZOO verftaac liy mtt koodia , arnahdes, lammerm
vellen^ maar 00k ichapen wolle. Die
blykc zelfs daar utc, dat hy lammeren cen aanzien
van het gebruik regen de bokken onderfcheit.
Want de vachren der fchapen cn der
bokken zyn beiden even veel tot kleeding be- !
kwaam. Maar, hyzegd, lammeren tot kkeding
, en bokken tot prys des velts, Daar worden
wel gelten in Ljcie en Cilicie gevonden,
dewelkclanghaairig zyn, dewelkemengewoon
is te fchecren even gelyk de Ichapen, maar van
derzelver haairen worden aüeenlyk lakens van
groover weeizel, cn touwen gemaakc. Het
gebniik echtcr van wolle lakencn is overoud.
Gy zultgeen kleed van gemengdefiofe aantrekken;
'x-otlen ende /innen te gelyk. Deut. XXI i .
I I . 'Job rpret;kt Kap XXXI . 20. van den behoeftigen
, die van de vellen zyner Jammeren
ver'-^'nrtnt "xas, dat is , met wolle laken was
bekleed. Andere plaatzcn flaa ik over.
Vers 27. Daar toe zult gy genoegzaamheit
van geitenmelk hebben tot nwe jpyze, tot fpyze
van ifsi hms, ende leeft och t wxer maagden.
Door deze woorden word het overoud gebruyk,
van geitenmelk-voor fpyze , beweezen. Hieronymus
tegen Jovinianns JI. B. 4. kap. Dat
de Ojfe om te ploegen , het paard om op te zitten,
de hond om te berz-aren, de geiten tot melk,
de fchapen tot •wolbereidmgen gefchapen zyn.
Getuige is Galenitsperi ettcheym. dat ten zynen
tyde geitenmelk by den Ciriekcn dagelykfche
S p y z e was, gelyk de koeye-melk by andere
Volkeren. Varro van het Land-leven II. B.j
II. kap. ]''an alle dingen , de-welke wy voor'
fpyze gebr Ulken, isvan vochte de melk het alder-'
voedzaatnße, en dat •wel van fchapen, daarna
van geiten. Ook hebben inderdaad de geitemelkboven
de fchapemelk gewaardeertdcoudc
Geneeskündig,cn Diofcorides II. B. Galems op
de aangehaalde plaacs, JEgineta, A'etiits: als
dunder zyndc ende weyachtiger. Diofcorides
voegd 'er de redea b y , om dat de geiten eikenl
o o f , olyfloof, maftikboom. terpentyn eeten.
Men moet alhier metonderfcheid tewerkgaan,
en in hec voorfchryven van geite-melk, het zy
voor huiltelyke et geneeskundige gebruiken
v o o r z i g t i g handelen. Want de melk verfchilc
naar het verfchillcnd voedzel. Wilt gy zuiverende
melk hebben, moet gybezorgen, dat
z y gcweid worden op zodanige piaatzen, alwaar
biiikzuiverende ftruikenofkriiiden groeyen.
Merkwaardig is het , dat de Alouden gcbruikt
hebben geiten-melk met honing zamen-
I g e v o e g d , waar van daan het komt , datzy aan
' Jupiter, oflievcr aan zekerenKoningderATrftenzen
, dewelke omtrent de tyden van Abraham
heeft geleefc, door geitenmelk opgevoed
twee rainnemoedcrshebben gegeven, Amalthea
en Meliß'a, zynde daar uit hec verdichtzel gefprooten
van debyen, dewelkeaanvliegendede
I mond van het wigt met honing zoudenvcrvult
hebben. Om welke Fabel te verklaren diend,
dat jong geboren kinderen oudstyds eerft met
honnig , naderhand door melk zyn gefpyzigc
geworden. Gelyk hedendaags de itaÜancn' de
gewoonte hebben, om de kindereneenigentyd
met oiy en honing te voeden, eer dat zy melk
gebriiiken : en wy de eerfte dagen na de ge.
boorce aan dezelve geven rooze-honing , of
amandel'olie , dog niet zoo zeer tot vocdiog,
als wel om te openen , en maanbolle-zap
om te zuiveren. Hier toe diend Jez. VII.
15- van den toekomftigen Meillas : Boter
ende homg zal hy eeten , tot dat hy weete
te verwerten het kwaadc, ende te verkiezenhet
Spreukcn
T r o v ; Cap- XXVII, V. -zí». 27.
C i b u s et v e f t e s e rnpri.s et ovibus
LQ.Pmtz .rrulp^.