G E E S T E L Y K E
n o 8
hndatom , hettsimafas teyn trofhcyn mtucn,
hoti houtos hey httoimafm. Voornamciitlyk zyn
d e wölken de alderryklte water-bewaarpUatz
e n , die zwemmende zeen, in regenvlagen te
entbinden. Hier op zag de plechtige belofte
aan het Ifraelitifch bcantvolk gedaan Deut. XL
10. II. 12. Het land, daar gy naatoegaat
om dai te erven, dat en is met als Egipenland,
•van 'waar gy vitgegaan zyt : het -welke gy bezacidet
met u-w zaed, ende beivaterde het met
wjnen gang, als eenen kruithof. Maar hit land,
waar hcnen gy overtrekt om dat te erven , is
een land van bergen ende van dalen : het drinkt
-water by den regen des hemels. Een land, dat
de HEERE a^e GOD bezorgd: de oogen
des HEEREN u-wes GODS zyn gedurtg
daar op, van het begin des j aar s, tot het e inde
des jaars. Dagan ( hier aan is verwand der Türken
^¿/ä; , Memnzk. IVoordenb. 851. 4699. )
koorn is het werk niec des landbouwers, maar
van G . )D. En hoedanige noodlocten, ik bid
u , zoude her zelve niet over hec hoofd hangen^
b y aldien hec gebrek leed aan bevochtiging ,
befproeying, vcedzel? De akkerraan zoude verlooren
arbeid doen. AI deflelfs arbeid gaac niet
verder dan tot het breeken derkluiten, waar
door hy de weg opent voor de gaven van den
hemel. Gy maakt zyne opgeploegde aarde dronken
; gy doetze dalen in zyne voor en : gy maakt
het -week door de droppelen, gy zegent zyn iiit~
fpniitzel. Deze waarheid beveltigen de H.
bchrifc, deondervinding, de rede, deNatiiurkünde.
Gy kroont het jaar met u-jve goedheid,
en wjue voetftappen druipen vanvettigheit. Hec
jaar omringd hec rond der aarde even gelyk eenc
kroone glinfterende van gout en edele boríljuweelen
Niet alleen kroont GOD het jaar ,
wanneer het veld gezien word vol mer zoinerairen,
en de ooftdragende herfft vritchtverfchafc
van de tedere palmboom ; 00k fchenkt de Lente
en Heríft rykelyk hare vruchten. Ja zelfs
is 'er geduurende de gehele omloop van hec
jaar geen dag, geen uur, geen oogenblik, het
welk geneafdruipendedruppelen, jaflagregens
van de goddelyke goedheid verleend. Alle
ogenblik hangd van G O D af ons leven, adem,
welke wy inademen , onze bewaring ; en de
middelen van en tot deze bewaring reikc aan
ons toe alderovervloedigil de aldergoedgunftigfte
Uitdeelder van alles goeds. De voetftappen
drutpen van vettigheit, JSJamentlyk in
eenen algeraeenen zin ís die waar van alle de
middelen ter onderhouding, byzonderlyk van
de wölken , die wagenen van G O D , en de
van dezelve afdruipende regenen , van dat aiderby
zonde r i le dierbare flym oí voedend zap
der planten, voorkomende niet alleep indebebouwdehoven,
akkers , weiden, wyngaarden,
maar cok in de verafgelegenfte woeftenyen, de
alderverhevenfte Alpes-berg-toppcn, oncoegankelyke
:elyki
rotsklippen niet minder, dan in dii
valleyen.•alley
Zy bedruipen de weiden der woefty-
ne -, ende de heiivelen zyn aangegordmetverh
ginge. Piantheyfetai ta orey teys ereymou kai
agalliaßn hoi bounoi perizoofontai. Dat dierbaar
vocht uit de wölken gegeven, en door hec
welk het voedzaam zap word bezwangerc, be.
vochtigen nier alleenlyk de weiden, en voeden
de groeibare dingen, maar dezelve zyn 00ktot
voedzel voor den beeilen, de beeilen voor den
menichen. Alwaarom de Pialmdichcer verder,
in die velddergoddelykegoedhei d rondom wandelende
, zegd} de velden zyn bekleed met kiidden
, ende de dalen zyn bedekt met koorn : zy
jiiicben , ook zingenze. Door welke aardige
overdrachtige fpreekmanier de gehele oppervlakte
der aarde, in hecbyzondervanhetjoodfche
Land, word verbeeld als methetalderwiti
le wolvacht bedekt, ofwolliggewaad bekleed.
En worden de Schapen vermeld, de aldervoortceelenfle
derdieren, ookeldersindeH. Woorderollen
hooglyk geroemd. Job bezac, voor
zynen rampfpoedigen drukilaac 7000. na denzelven
14000. Schapen. Job I. XLII. 12.
Mefa Koning der Moabiten bracht op aan den
Koning Iß-aels hondert dnizent lamrneren, en
hondert âmzent rammen met de wolle. 2. Kon.
I I I 4. De Rubeniten voerdden weg van den
Hagarenen twee hondert en vyftig duizent fchapen
I. Krön. V. 21. De Ryksvorft Salomo
den H E E R E den Tempel inwydende heeft
geofterc hondert en twintig dmzent Jchapen 3.
Krön. VII. 5. Koning ^^îTJ , a'leen maar
Over cwee Scamroen hec Ryksgezag voerende ,
heefc van zyn eige dertig dnizent
lammeren alleenlyk omiCen eenig Paaichfeeil cc
vieren, 2. Krön. X X X V . 7. Deze dingen zyn
w e i n i g , by aldien gy dezelve vergclykt met de
250600. lammeren te Jeruzalem binnen de tyd
van twee uuren geflacht op het Paafch Feeil
ondcr Ceilius i volgens her getuigenis van Jofefusvandenjoodfchen
Oorlog VII. B, 17. kap.
P f a l m L X V I . vers 6.
Hy heeft de verändert in het drooge ; zy zyn te mete
viere : daar heb ben wy ons in hem 'verblyd.
David, gelyk hy door verfcheiden gcvallen
van Voor en Tegenfpoed,door dalen van jammeren
en van goddelyke goedheid, is doorgegaan,
en zig van G O D niet alleen eene befpiegelende,
maar ook eene Oefenende kennis heefc
• de ri'
' verkreegen, leeraarc deze by ondervinding geleerdc
Godskunde over al , by alle voorvallende
gelegendheid. Komt en ziet GO DS daden
: Hy IS vreeslyk van werking aan den menfcben
kmderen, vers 5. Dog ten betoogvan zyr
s W L . iXVI l l . V. s.
I j i i p x o r i i j u .uiteiulu s
. ^ [ í i í . i . :?cvi i i . J'. B .
: C > r i ' ' t j j o i i l i i l r i i ITnln-iiinyt.