, , , 8 G E E S T
ONder hetzinryk Zinnebeeldvaneen^^«-
ßok fteld Afapli voor oogen den voor-entegenlpoedigen
Joodfchen Kerken-ftaat. Vers
0 - 1 3 . Gy hebt mim IVynfiok uit Egipte overgebracht',
hebt den Heidenen veräreeven, ende
hebt denzehen geplant. Gy hebt de piaatze voor
hem bereid , en zyne tvortelm doen inwortelen ,
ZOO dat hy het inud •vervult heeft. De bergen
zyn met zyne fchaduwe bedekt geweeß, ende
zyne ranken ^juaren als Ceder boomen GODS.
Hy fchoot zyne ranken uit tot aan de zee, ende
zyne fcheuten tot aan de riviere. P^aarom hebt
gy zyne mtatren doorgebrooken zoo dat alle,
die den weg voorby gaan, hem plnkken? Daar
word in onzen Text gevraagd , wat chazir
mijaar zy. Onze Overzetringen zetten , aper
e faltu, das -wilde Schwein aus dem IVald. De
L X X . Sus ek drumoii, hec wilde zwyn uic het
w o u d , Symmachus, beei lender
wildernis. De Grieken noemcn dit beeft kapros,
de Latynen de k. weggeworpen zynde aper.
Het Hebreeuwfch fchynd naby te komen by
der Türken chyuzyrül ghab , Meninzk. Les.
1952. ch^enazir, in het Meervoud ton chynzir
194.7. 3^+9- ^^^ byvocgzel woord mjaar betekenc
geen tarn, maar wild zwyn. Ook Nonms
h^eit bofch-z-jvynen , AtiguiUnus de Mirabdibns
Sci'iptura heeft bofch verkens , om dat
deze beerten zig gaarn indeboiTchenophouden.
ß y Feßiis betekenen lufira modderige ßooten of
focLn, de-ivelke in de -wouden de legers zyn der
wilde z-x^ynen. ßy Homerus Iliad. XI. kwam
cen wild zwyn
batheyeieys ek xulochoio
litt een diep bofch.
Dezelve Odyjf: XlX. vers 439.
Dog in dat zelve dichte bofch lag een groot
•wild z-wyn.
Jthenaus ver meld IX.B. op bergen en mbos-
Jchen ziff ophoudende zwyntjes. Catnllus in Aty
een wild zwyn door het bofch zwervende.
Ziz Sadai, het wilde beeß des velds, is ook
volgens de verklaring der aloude Grieken een
wild zwyn, maar alleen zoo genaamd. Dus
hebben zy kai monios agnois katcnemeyfato ait~
teyn, en de Gemene Latynfche, eenbyzonder
wild dier heeft ook dezelve ^geweid. Verwand
is der Türken don-uz-dißfy. Menmzk: Woordenb.
3150. De Polen, als gy drie letteren
verwerpt, drukken het woord z i Z uit zwierzy
wieprzdziki, dezelve 1568. Afö«wi word by
uititek door den Grieken een wild zwyn genaamd.
^lian. Hiß. VII. B. 4.7. kap. ook
zommigen van de zwynen worden monioi, enkele,
eemge genaamd, Hefychius, monios , fus
agrioSy ho mey tois allois ßinagelazomenos ^ eenzaam,
een wild zwyn, het welk zig met andere
niet by een tropt. ' Van het Latynfch fingnlaris
ftamt af der Kranfchen fanglitr, der italianen
cingiaio, cingiaro. In de Uitleggingen van
Cyrillus over Hofeas zult gy voor monios agros
E L Y K E
leezen onos agrios, een woud'ezel, alwaarom
dat 'er z yn, dewelke door ziZ eenen woud-ezel
verftaan. In een gepafter en algemenen zin kau
ziz betekenen wilde beeßen van alle zoort, de.
welke op de veldcn leven. In welken wy Zuri
gers het ook opvatten. Dus ook Jfaph I'f, L.
11. Het wildt des velds , ziz fadai, is by nj
(de fchoonheid des velds is met my.)
Aangaande de zwynen verdiend in het alj
meen aangetekent re worden, dat dezelve <
Egipcenaren landbouwers geweeft zyn. Het zaad
in de aarde geworpen zynde joegen zy kuddep
zwynen op de akkers, op dat door derzelver
pooten de graan-korrels zouden vertreeden worden,
om den vogelen niec ten roof te dienen,
Derhalven hadden zy ookgene ploegvannoden,
De Nyl-rivier overftroomende wierden de bevochte
akkerlanden zoo week, dat 'er niec vaa
noden was, dan het koorn in de grond te werpen
, en het uirzenden der zwynen , dewelke
door de fmoel eensdeels de grond omwroetn
den, andtrdeels de zadenintrapten. HoorFlutarchus
Sympof IV. ß. 5. Frage. Ook behotven
zy geenffms de ploeg, want wanneer de Nj
van bim lieder akkers is weggevloeit^ zoo zenden
zy aanßonds zwynen op dezelve, dewelkt
de aarde ten deele door de pooten vertreedende,
ten deele door de fmoel omgravende, aanßonds van
de grond omkeeren , en aldus het zaad verbergen.
Dezelve zaken verhaalt Endoxus by JE//-
anus X . B 16. kap. In tegendeel is een zwyn
by andere Volkeren gehaat, als een beeft aan afc
kersen wyngaarden fchade doende. /r«jbedrei
gende Ulyffes , dat hy door eene vuiftfiag hem
de tanden zoude uilflaan, doed 'er by:
—' Suos hoos leyiboteireys,
— ah van een zwyn het zaailand afweidende.
Alwaar ftaat aan te merken, dat volgens de al«
oude We t een verken , de akkerlanden vai
nen vreemden afeetende , door eene opgelegde
ÜrafFe, de tanden uic hec kakebeen wierder
trokken. Men Iceft, diX. dt Salamyniers, Volkeren
van Cyprus y deze wet hebben in acht genomen
by /iiianus V. B. 45. kap. Om dezelve
reden hebben de Achenienzen Ceres een verken
opgeolFerr, lumainontai gar ta leyia, want
zy weiden af de zaailanden. <L/EUanns X.ß,
16. kap. En zyn de zwynen, by aldien Ovidius
geloof" verdiend , de eerfte cn alderoudfte
van alle de ofterhanden. B. des Almanah
De alderoiidße Ceres heeft haar verheugd in
het bloed van eenegretige zogge, wreekende hart
fchaiten door de dood van die het, door fchadt
te doen, had verdiend. Want zy wordgewaar,
dat het gezaaide by de vroege lentehet teäere za^
zuigende nitgewroet word door de fnuit van an
borßelig verken.
Deze overlcvering heeft de Dichter gehaalt uit
Pythagoras, welken hy dus fpreckende inbrengt
Metam. XV. ß.
- - - Men meent, dat het zwyn verdiend
heeft
N A T Ü U R KUNDE,
heeft het aldereerft voor een offer te dienen, om
dat het zelve de zaden door eene ingeboge fnmt
heeft vitgekrabt, endeverwachtingvandejaaroogft
heeft onderjchept.
Deze gewoonte is van den Grieken toc den
Romeinen overgegaan, dewelke, eer dat de oogf t
aanging eene zog, porcapracidanea, opofierdden
, het welk blykc uic Feftiis en Gellins IV.
ß . 6 kap. ü m dezelve rede is ook aan Bacchus
een zwyn opgeofFert. Op Feeftdagen, getuige
d e O u d e Verklaarderivan Jriftophanes m hec
fpel van de Kikvorfchen i. Bedryf, 7 Toneel.
De zwynen wierden aan Ceres en Bacchus opgeofert,
als dewelke degaven der beide Godheden
verderven. ßy aldien de tamme zwynen zodanige
groote fchaden hebben toegebrachc. wie
zal zigverwonderen, dat'erdoordewilde zwynen
grootergefchieden? Door eene droevigeondervinding
zullen dat getuigen die elendige akkerlieden,
wien hec door bevel van den Vorft
niet vry ftaat, zelfs by levens-ftraf, een wild
zwyn te dooden. Dat Kalidonifch wilde zwyn
verdierf de wyngaard van Oeneus by Homerus
Iliad. IX. , , ,
Het welk veel kwaads bedreef dikwils bezoekende
(doorlopende, of eecende) de wyngaard
van Oeneus
Ovidius Herfchepp.VlU. B. 8 Ver dicht z:
Van vertrapt htt eens dewaffchende korenlanden
nog groen fiaande, dan maait het afderype
wenfchen van den daar over bedroefden akker- ;
man De zware vruchten worden met de
lange palmboom tegelyk ter nedergevelt, en de
hezyen met de takken van de altyd groenende
olyfboom.
De Gedenkpenning der Arpanenzen Fig. A.
vercoüni: een Kaledomfch wWá zw^n, alwaarop
de rechter zyde hec hoofd van TJiomedes, die
de neef is geweeft van Oeneus, de zoon van
Tydeusy broeder van Meleager, die dat wilde
zwyn heeft gedood. Hec zelve zwyn vertoonc
de Gedenkpenning der Etolitrs Fig. B. alwaar
op de voorfte zyde Meleager zelf, of Apollo,
op zyn hoofd hebbende een hoed raec eene
breede rand, welke geweeftisdegewoonedragt
van den jagenden en reizenden. De Jagt van
een wüd zwyn op bevel van Nero in de Ren-
I 1 1 9
baan gehouden vertoond de Gedenkpenning van
Nero, Fig. C. Het Kaledonifch zwyn zelv in
Köper Fig. D. Andere Gedenkcekenen van die
z o o r t , deweike bygebracht zouden können
worden, gaaik voorby. Wanc die zaken, deweike
ik bygebracht hebbe, zyn genoeg voldoenende,
om de Leenfprcuk van den Profeec
uit de nacuur en aard van een wild zwyn af te
leiden.
Maar wie dir, meerdan Kaledomfch wild zwyn,
is.hecwelkdes H E E R E N Wyngaard heetc
verwoeft, daar over word zeergetwift. \r\Mtdras,
cen Boek van de Talmud, Is Ezau hec
wilde zwyn, lfma'el het wildt des velds. Dog
z y verftaan door de naam van den befneeden
Ezau den llomeinen en Kriftenen, van lfmael
den Türken. Hec welk ten eenemaal buiten
den haak is. Men moet zoeken naar wilde beeften,
dewelke de wyngaard van dien cyd, of
korc daar op gevolgc, verwoeft hebben. En
deze tycel verdienen de Afl'yriers , dewelke de
10. Stammen gevankelykonderjii/wirwii^rhebben
weggevoerd, ende Babyloniers, dewelke
de cwee overige onder Nebiicadnezar. Daar
zyn ook onder den Joden, dewelke willen, dat
de Babylonifche gevangenifle alhier word re
kennen gegeven, fteunende op het 6. vers: Gj^
fpyßze met traanen broot: ende drenktze met traanen
uit een drieling. In den HebreeufchenTexc
zult gy leezen bidmagnoth fchalifch, met traanen
in een glas van eene teug, intriente^ tevergelyken
met redu, klimtgy heden af. Gen. XLI I .
2. trekket daar henen af Welke drie lerrere
l - n V. d. r. in getal genomen uitmaaken 210. jar
e n v a n d e Egipdfche dienftbaarheit, envande
1 van de Babilonifche Gevangenis 70. jaren.
Tegen welke verklaring van Kmchi ftryd, dat
de Pfaimdichter Afaph geleeft heeft ten cyde
van David, derhalven langen tyd voor de Uabilonilche
wegvocring. Maar de Dichter van
die L X X X . Harpgczang heefc können zyn een
Afaph verfchillende van genen, gelyk de Maker
van Pfalm LXXIV. en LXXIX. een ander
l'chync geweeft te zyn , nademaal in dezelve
zonnekiare aanwyzingen van de verwoefting van
Tempel en ütad zyn begreepen.
P r a lm L X X X I V . vers 4-
Zelfs Dind de {a) tnujjche een htiis , ende de zjvaluive een ließ voor haar, daarze
bare jongskens legt ^ by tme altaren ^ HEERE der heirjáaren^ myn Kon'mg^
ende myn GOD.
Ca) Anders de tortelduive.
Alhier zyn twee vogelen te zoeken cn te van- rius, anderen Rabynen is die woord eigen aaa
gen. T/ipporbc:ekentbyMercerus,Schindlerus, alle vogelen. Deze uitlegging fteund op vervry
vele Woordenbockfchryvcrs onderfcheiden fcheiden getuigeniilen van het H. Wetboek.
vogelkens. In bcc Bock van Philo is Sepphora, Deut. IV. 17. vcrbied G O D gedaante»s van
ormthion. ccnvogeltje. Jiby Kimchi, Poma, eenigengevleugeldenvogel, kolzú^^or, die door
dm