i w n j f i '
w *
'îilli
1 l i f cSi i :
i i lSaivJ i i a
l i i f . ;
'MS m
1 M
à.
G E E S T E L Y K E .
l ^ 2 6
Miere is niet allecn gcvoel, maar ook -verßand^
reden, geheugen. Cicer-o III. ß. over de Natiiur
der Coden. By aldien \vy Vilnius geloven 3
ZOO houden de mieten onderlinge gefprekken.
Hoedanigeis dcrzelvergewoel? hoeeenenaarßtge
zamenfpraak met die haar tegemoed körnen.
enhoedamge verneming? Zie daar uit een al tc
h a a f t i g befluic, de fpringbron der dwalingen
D e z e diertjes doen hire werkingen in eeneuic-
Iteekende Order derhalven zyn zy met reden begaafd.
Maak van gelyken 'een bcnuicop. Eei
U u r w e r k wyft aan de uuren, minucen, de al
derwelgeregelfte beweegingen d e r , ZOG Vaft e
als Dwaalfterren , derhalven is ook eene rede
daar in. Heden wor d hec zelveren eeneniaal o p
d e z e l v e w y z e , alsgifteren, bewoogen, derhalven
is hec met geheugen begaafd. ßy aldien
dusdanige bewyfredenen golden , zoo können
w y niec onrkennen , dar de beerten door veri
t a n d , en andere gemoeds-gaven den menfcher
zelven overcreffen, om dar zy hare zaken naauw.
k e u r i g e r , dande menfchen, verrichten. Plutarcbus
vind inderdaad in de miere alleen alle
deugden , als by een gepaar t , welke derhalven
h y aanonstoc navolgingvoorllelc. Maarvoornamentlyk
roemd h y in dczelve da p p e r h e i t , mat
i g h e i t , voorzichcigheit, rechtvaardighei:,
vriendfchap. Wy, alhoewel wy aan deze diertjes
nog reden toefchryven , nog deugd eigentl
y k ZOO g ena amd, hebben echter vele dingen,
.dewelke wy van dezelve, ja van degchelenat
u u r , zouden leeren, en o p onze g ebrmke n overn
e e m e n : 200 dat met her aldergrootftc recht
Salomondtn luyaard tot den Leermeefterdew;?-
r« brengd Spreuk. VI. 6. op welke plaats wy
meer dingen van der mieren werkzaamheden gez
e g d hebben.
D e Mieren zyn aan Salomen een onßcrk volk,
gnam lo gnafeh, nietdapper. klein, een Gemeenebeft
te zwak tegen anderen , of' den
meeften , om dat het te zaraen troppende beefcen
zyn. Ook fchryfc Plutarchus in zyn Boek;
of een Oud Man hei Gemenebefi zal beßieren,
aan dezelve toe tzngemeen en borgerlyk leven.
B y f ^ l i a n u s VI. B. 43. kap. Zult gy leezen
, dac de grooter mieren tot boven aan de
koorn halmen geklommen zynde de afgebeten
graanairen naa beneden voor hec gemcne volk
afwerpen de root verwachtende , namentlyk
voor de kleinder mieren. Phocylides noemd
dezelve een arbeidzaam volk.
Î Stamme die klein is theel
arbeidzaam.
B y aldien wy Lncianus gehoor geven in Icarus
Menippus, zoo maken zy uit eene Volksheerf
c h a p p y , want hy fpreekt van de vergadcring
van het geheele volkje , noemende die mtirn
agoora. Maar Philippus Jnthol. 1. B.
43. kap. noemd dezelve een hcirleger, hogeys
ßratos , namentlyk ten aanzicn meer van hec
a a n t a l , dan ten aanzien van de k r a c h t e n , want
z y zyn een onßerk volk. Hier van daan de
Arabieren van een zwak menfch, dat hy onmachtiger
is als eene mier, maar ook van eenen
fterkcn, dac h'^ßerker is dan eene mier. Door
eene eenige voetzool können vele honderden
worden vertreeden en geperft, echter zult gy
geen becft vinden, hec welknaarevenredigheic
van zync grootte zwaarder laften torfcht , dan
d e micre -¿elvc draagd. Ovidius VII. B. der
Hcrßhepp.
De mieren groote laß in de kleine bek dragendc.
Plinius : By aldien iemand de laßer,
chamen zoude vergelyken die zoude
dat derzeher krachten veelgrooter zyn. Ambroßtis
: de miere is klein, dewelke grooter dm'
gen, dan hare krachten, ondei'neemt. Ii y den
Arabieren zyn dusdanige manieren van fpreeken
gemeen , dewelke gelyk van andere beerten,
ZOO o o k van den mieren fpreekwoorden ontleenen
vol verftand, ja zcggen in himlieder Alkoran,
Wetboek, zelve, dac Salomon met den
mieren zamenfpraken hecft gchouden. Dog '
deze vertellingjes laten wy voor hen over , die
hen toeftaande , dat Euthymius uit den Saracynfchen
Leeraars h e e f t , dac dealderwyf t e Kon
i n g de verborgendheden der mieren heefc verftaan,
Vers 26. De Konynen zyn een machteJoos
volk: nogtansßellen zy haar huys in den_ rotzßeen.
Over hec w o o r d ß h a p h a n kan geieezea
worden het geen ik gefchreeven hebbe op Levit.
XI. 5. en aldaar getoond hcbbe, dat niet
zoo zeer de Konynen mocten verrtaan worden,
dan wel zekere berg-mtiys, miflchien welke wy
eene Alpißhe noemen, welke onze Latynfche
O v e r z e t t i n g waardig geoordeelt hceft om in
d e Rand aantekeningen ingelafcht te worden.
Vers 27. De fprinkhanen en hebben geenen
Koning, nogtans gaan zy alle uit zig ver deelende
in hoofen. In den Hcbreeuwfchen T e x t word
geleezen Jrbeh, een woord in Leviticus ook
voorkomende , afftammende van het wortelwoord
rabhah , veel zyn , vermenigvuidigen.
Hczidtgaan, uittrekken. betekenteeneKrygst
o c h t , krygs-verrichcing. Zoo is Ajfvr vcrt
r o k k e n , of uitgegaan , ende heefi gebows;d
Ninive, Gen. X. 11. zoo trekken de Körungen
uit, namentlyk ren ftryd 2. Sam. XI . i. Den
Koningen dus uitgetrokken kwam hec recht toe
om de buit t e deelen. Maar in de krygstnchren
der Sprinkhanen zyn de zaken vuor den eerftcn,
die 'er bezit van n c cmd, chotfets cyllo, van een
ßheidende dat geheel, of eene alles voor ztg verdeelende
, hy roofc alle dingen weg, alles wac
hcm on'tmoet. Onze Zurigiche Uvcrzetting
heefc dus: zy trekken alle trops-wyze daar henen.
Zoo ook de LXX. abaßle'uion eßtn hey
'•kris, kai eßrateuei aph' hcrm keleusmatos
utaktoos. ZZoooo o o k• d•e K" a i•d • e e u w , byri
i i r a .
N A T U U R
Arabien Dog deze zaken laate ik voor den
L e t t e r k u n d i g e n over, zullendetot andereoverrtappen.
Vers 28. De Spinnekop grypt met de banden i
ende is in de Paleizen der Köningen. Over dit
beert twirten de Uitleggers. Hec Grondwoord
is femamith. De Joden zelve zyn het nieceens,
van dewelkcnzommigen willen eenc/i/>r, aard-
••jäorm, anderen een vliegend bloedeloos beeflje.
Aan Rabbi^c?«/« b eha agdde r Arabieren chottaph,
een bloedzuigery of der Kaldeeuwen en Thalmudiften
fiminith , nog hedendaags by den
' l ' u r k e n en Perzianen ß/numi, ßununuwet ^ ßtnunijet.
Meninzk. JVoordcnb. Do g deze
vogel paft hier ten eenemaal niet, als met gene
banden, waar mede dezelve iets^ry/>e«zoud
e , verzien, nog aan de alderklemße diertjes
onder den aard-dieren, ja zelfs niet onder den
aard-dieren te teilen. Aan den Aap geven hunlieder
Stemmen AbenEzra, EmmannelcnKabnenakiy
een leerzaam en naarrtig beert, met
handen verzien , gemeenlyk in der Köningen
Paleizen opgevoed: ja daar zyn 'er, dewelke
van die zelve ons Semamith Simia, een Aap,
Ofleiden. Maar kwalyk, want Smia word afg
c l e i d v a n ß m i s naribusplatte neuzen, hierom
ook (?3/i?Vij zonder neus genaamd. Enigfins
Ichynd daar mede vermaagfchapc der Tür -
ken meimnn, maimun, en der I tal ianen maimone.
Meninzk. fVoordenb. 5079. Eindelyk voor eene
Spinnekop ftryden R. Levi, Kimchi, Elias ^
als aan dewelke de kenmerken, in den Text
u i t g e d r u k t , byzonderlyk welvoegen: eendier
voorkomende niet alleenlyk in d e boere-hutten,
maar ook in de Paleizen zelve der Vorften, in
dewelke het de webbe, hec zy mec de pooten
of handen in order fchikr. Dit beesje nemen
niet alleen aan de Zurichfche Overzettingen ,
maar ook de meeften Europcefche, niet in acht
nemende, dat de naam eener Spinnekop in de
Hebreeuwfche Tal e niec is femamith, maar^fcabhifch,
in de Kaldeeuwfche in de
Arabifche ancabnths , ankebut ,
hec Meervoud anakib. Meninzk.
5 0 ; . 3344. Die is waar, dat by den ongewyden
Schry vers doorgaans de pooren der Spinnekoppen
onder de benaming van vingers, niec
van handen, voorkomen. Arißophanes in den
Kikvorjfchen 5. ßedryf:
0 Spinnekoppen, fpint gy Heden met de vingers
de inßagc, door devjelke de -jjevers webbe
ivord nitgefpannen.
Ovidius VI. ß. der Hcrfcheppingen 2. Fabel.
Dünne vingers hangen aan de zydcin de plaats
van beenen.
Maar geftelt zynde , dac de pooten van die
becsjc ni handen können verändere w o r d e n , gelyk
inderdaad de tweevoor f t e hetampc van handen
cn.vingers bedienen, zoo zcude Solomon
echter nieC gezegd hebben, .dat de Spinnekop
K U N D E . 12 1 7
met hare handengrypt, maar dac d e z e lve fpint ,
dog niec, gelyk wy in hecvervoigzullenzien,
mec den handen , maar veel eer mec den aars.
J a milFchien zoude hy niec g e z egd hebben, dac
dezelve zig ophoud in dt pale, '•zen der Köningen,
alwaar dezelve nauwelyks geduld word,
maar veel eer in de hutjes der armen, hoedan
i g dat geweeft is van Euciion, alwaar dat
- - - Voor den dievengeene iDinß is, zoo
vol zyn dezelve bezet door ledige piaatzen enSpinnekoppen.
Plautus in Aulularia.
Bekend is dat verdrag ingegaan tuflchen het
voeteuvel en de S p i n n e k o p , uic krache van wel k
gene moec verkeeren in prächtige huizen, door
een groot gevaarce gebouwd, deze in läge hut -
j e s , vol boom-mos bezeczynde. Hiervandaan
by den Latynen Spmnekoppen in den huizen, tn
de kiß, in den vaten, in de beiirs hebben zoo
veel ee zeggen is als eiendiglyk leven, het leven
in duifternis en armoede doorbrengen. Afranius
by Feßus:
Is iiw koffert je zoo vol Spinnekoppen ?
De zeer Reroemde Bochart Hierozoic. II. D.
I V . ß . 22. kap. door by gebracht e en aanftonds
by te brengen redenen bewoogen, verftaatdoor
Semamith, hier ter piaatze, tzns. gefprenkeldt
Hagedis , in het Latyn ßelho. En zie daar
waaromi De LXX. hebben kalabooteys, eene
Hagedis, welke de Komplutenzen en Mercerus
onder den viflchenteilen, maardeanderenbeeter
onder den hagediilen. Ook heeft Hieronymus
eene hagedis, en uic hem onze Lacynfche
in de Randeekeningen. De Syrifche OverzectiT\
gh.ztk amaktha, amkatha, welk woor d Ctäbriel
Sionita door eene Hagedis uitlegd. De
Kaideeuw heefc akmetha. Ook is by den hedendaagfchen
G r i ekenf a m i a m m t h e y , jamiaminthos
in het Griekfche Woordenboek van i/«
Fretne eene Hagedis, met een woor d zonneklaar
afgeleid van het Hebreeuwfche femamith. De
Griekfche woord-verklaringen : askalabooteys,
to famiaminthey. Gifsna us thamiaminthos
e n p z a m a m u t h e y , Bellonins heetc Samiamitos..
De hedendaagfche Türken Sami ebras. Meninzk.
Woordenb. 5366. Daar zyn Hebreeuwfche
Affchriften, dcwelke hebben Schemamith
met eene fchin, de Thalmudiftenf e m a m i m met
cencfamech. Hec worteKvoord isfaman, of
Sam , v e r 0 , fenyu. Wanc deze zcore van
hagedis is in de Oofterfche Landgeweften zeer
fenynig, hier van daan by den Grieken genaamd
Saurapharmakis, o\ pharmakitis, defenynige
Hagedis. Dus Nikander Alextph: vers 5 3 7 .
Pharmahdos Saureys polymeydeos, heyn Salamandreyn
Kleioiifin
N u is de vrage , op wat wyze met dit
beert overeenkomt dat genc , het welk Sakrnon
zegd. Hy tclt lict zelve onder de kleinßen
i h