ï i ' E U .
Stil
1172 G E E s T E L Y K E
ziillen de Volkeren, de KootìUeden. de Voornaamßen,
dewelke, -wanneer de zaak het heeft vereifcht,
naar ifine fiadsveflen-waren toegeuloden,
ZOO ras als 'er eem gelegendheit en hope om elders
de zaak beter uit te voerenzalaanlichte»,
11 zodanig verlaten met eene eenparige overeen,
ßernming, dat 'er zelfs de rninfie voetßap z-an
henlieden nkt zoude overblyven.
P f a l m C X I . vers z.
De werken des HEEREN zyn groot: ¿y worden gcxsclt van alle,
hl hehben.
tuur niet voor redeníoos te houden. Die derhaU
•ven toeftemt, 'wanneer hy een teken of Jchildery
ziet, dat daar toe konft is in het werk geftelt,
en wanneer gy van verre de (ireek vaneen vaav'
tnig ztet, niet t-wyfelt, of het word door reden
en konft bewoogen. T)og de wereld, en die dcze
zelve konften en derzeher konftenaars en
dingen bevat voor
Wat dan, zoo by
tannic imand deze
ben , dewelke Oíilangs
heeft gemaakt, •welker
it-werken in de Zonne
hemel alle dagen en nachten word uitgewrocht
wie zoude in die woeftheidtwyfelen, of die boikloot
was door reden volmaakt ? Deze echter
twyfelen over de wereld, uit welke en alle dmgen
geboren worden en voortkomen, of de zelve
by geval is uitgewerkt
W a a r d i g is dezeguldeuicrpraakvandengoud
e woorden opzingenden Pfalmdichter om mec
eene diamante griff in de gemoederen van alle
G O D en iNatuur-beminnaars ce wordengegraveerc,
en her begin en einde van leeropllellen
t e worden geftclt, het welkdevolmaakteGodgeleerde
en Wysgeer Derham in zyne Natnurkundige
Godgeleerdheid heefc gedaan. De Werken
ZOO w e l der Genade, als der Namur moet
e n nagefpoort, onderzochc, ja mec eene zonderlinge
zorge naarftelyk nagevorfchc worden,
welke krachtige nadruk hec w o o r d darafch geefc.
Alliier zyn te befcliuldigen niec alleen de Ong
o d i f t e n , maar alle die g ene , dewelkede Wer -
k e n G O D S ter loops, en als door eene tral
i e - v e n f t e r aanmerken. Dog onder hec getal
v a n deze werken , van welken de Pfalmilt,
komen niet alleen voor de aldergroocfte en de
g e h e l e , maar alle de alderkleinfte , dewelke
w y gemeenlyk verwaarloozen. Uic alle de ald
e r g r o c t f t e , raiddc-lbare, alderkleinfte blinkt
een oneindig konftwerk, de Goddelyke Majeftcic
uic. Daar in hebben h ß meer en meer die
g e n e , dewelke dezelve dieper inzien. Hier toe
z y n ons de zinnen vergwnd, verftand medegedeelc.
Derhalven is de nieuwsgieriglieic in de
a l d e r g e r i n g f t e zaken pryswaardig, by aldien
d e z e l v e die einde van G O D S Heerlykheidzig
v o o r f t e l t . Dac ver f tomt worde dac tot wateinde
? het welk dikwyls word tegengcworpen.
Dac d e vermaning van Elihn gelde J o b X X X V1.
24. 25. Gedenkt , dat gy zyn werk groot
maakt, 't welk de lieden aanfchonwen. Alle
menfchen zien het aan, de menfche fchouwt het
van verre. Dac de Hcidenen zelve fchaamte
a a n b r e n g e n , dewelke uic de befchouwing van
d e Natuur groote roemgevingen aan G O D
hebben opgedragen. Hoor Ocero over den
Jardder CodenU. ß. 34. 35. kapp. By aldien
alle de deelen der wereld aldns gefielt zyn , dat
dezelve nog tot gebrmk beter hebben können zyn,
nog fraayer tot gedaante : zoo laat ons zien, of
dezelve by gevd zyn, of in dien fiaat, in welken
zy opgeenderhande wyze zouden hebben können
aan den anderen hangen, dan door een beftierend
ver/tand , en goddelyke voorzienigheit.
ßy aldien derhalven die dingen beter zyn, dewelke
door de natmr , dan die gene , dewelke
door de konft zyn uitgewerkt, en de konft zonder
oordeel niets uitwerkt, zoo is ookdandenaredenloos
te houden?
Scythie, of in Britzoude
gebracht hebonze
vricnd Poßdonins
omdraayingen het zelfde
het welk in di
of goddelyk verftand ? 2y vermoeden dat
Archimedes meer vermögen heeft gehad in de omdraeyingen
van de bolkloot, dan de natuur in dezelve
uit te werken , e. 2. v. Dezelve een weln
i g te vooren van de Nat i iur, welke velevoor
eenen Halven-god ecrbieden : Derhalven regeert
GOD zelf de gehele natuur. De wereld
IS inderdaad G Ü D S ßoek , de Letters alle
lighamen , op welker lezing en befchouwing
wy dagelyks moecen toeleggen. Ja de f-Fysgeerte
is een Onderwys tot het Gelove. Op dat
niemand mifTchien door al te groote yver weggerukc
deze woorden zoude beftraffen , dezelv
e zyn niec de myne , maar van Cyrillus i. tegen
Julianus. Ontelbare getuigenifien uit het
H c i d e n d o m , dewelke hier o p doelen, zouden
können ce berde gebrachc worden. Vry vele
zulc gy vindcn in hcc geheele en fraaie Boek
van Galenus Over het Gebruik der Deelen, het
w e l k , ik wel zoude willen, dac dehedcndaag«
fche Ontleedkundigen navolgden , dewelke
voor hec mcefte by de fchikking ftaan blyven,
fchoon zckerder cn bccer dingen, dan die Ouden
, gelecrd zynde. Die groote werken der
S c h e p p i n g , gclyk dezelve op hec alderklaarblinkenfte
vercoonen G O D S oneindige Macht
en Wysheid, evcn alzoo moecen ook dezelve
vreeze en gehoorzaamheid inboezemen. Hier
roe ftrekc hec verwyc van den Driemaal AId
e r b e f t e n , Driemaal Aldergroocften GOD
zelf gedaan aan zyn volk ¿waas , ende her-
N A T U U R
tcnloos; die oogen hebben maar en zien niet, die
ooren hebben, maar en hooren niet. En zult
pfheden rnynietvreezen. fpreektde HEERE?
Zult gy 'voor myn aangezichte niet beven ? die
ik der zee het'zant tot eene paalgefielt hebbe,
met eene eeuwige mzettinge , datze daar over
nieten zalgaan. Jerem. V. 21. 22. Toc een
dwaas, zeggeik, enhcrcenlüosvolk, hecwelk
nog heefc willen nog können erkennen de at-
K U N D E. 1173
hangelykheic der Schepzelen van hec welbehagen
der üpper í t e Godheid. Zy en hebben inhun
herte niet gezegd: Laat ons nu den HE ERE
onzen G Ü D vreezen, die den regen geeft, zoo
vroegen regen, ais fpaden regen, in zynen tyd:
die ons de weken, de gezette tyden des oogfis bewaard.
vers 24. Lees vooral hec X I . Boek van
den boven aangcprtezen Derham.
P f a l m C X I V . Geheel.
Doe Jfrael uit Egipie mg : het huis Jakobs van een volk, äat eene vreemde tale
hacide.
Zoo werd "Juda tot zyn Heiligdom . Ifrael zyne volkojnene Heerßhappye.
De Zee zag het ende vlood: de Jor 'dane keerde achterwaaris.
De bergen fprovgen als rammen: de heiivelen als lammeren.
Wat was u gy zee, dat gy vlood ? Gy Jordane dat gy achterwaaris keerdet >
Gy bergen, dat gy op/prongt als rammen: gy heuvelen als lammeren ?
Beeft gy aar de voor het aangezichte des HEEREN: voor het aangezichte 'van
den GOD Jakobs.
Die den rot sß een njer ander de in eenen wat er vloed: denkeyjleenineenewaterfojiieme.
D e uirgang van Abrahams Nakomelingfchap
uic Kgipre is nier alleen een 'Teken r.iaar ook
een Zcker Bewys van de Goddelyke liefde geweelt.
Derhalven is hec geen wonder, by aldien
daar van zoo dikwyls m de H. irchrift,
byzonder in Davids Lofgezangen melding gemaakc
word Ten voorbeelde zy ons hec zelv
e , en aanfpoon'ng, dat wy nimmcrmeer ons
uit de gedachrenis laten onivallcn de verlofllng
c het geeftelyk Egipre. >¿/«.deKerkA
ver verheffende de gehoorzaamheic. Wat was
u, gy zee, dat gy vlood? gyjordane, dat gy
achterwaarts keerdetH et Geich iedenis verhaal
dezer wonderwerden, van welke gene als de
eerfte f lagorden, deze de laatfteheefcgemaakt,
iS te zien Exod. X IV. 11. Jof. III. 1% 16.
Eene byzondere opletcendheic verdiend dat
g e n e , hec welk de Pfalmift verhaalt van de
bergen. De bergen fprongen als rammen : de
heuvelen als lammeren. ta orey efknteyfan hoofei
krioi, kai hoi bounoi hoos arnia probatoon. Deze
fpreekwyze is geheel zonde rhng, waardoor
d e bergen by rammen, de heuvelen by Jammeren
vergeleken worden. Des te zeldzamer,
om dac van deze niets ftaat uicgedrnkc in hec
Verhaal van Ifraels Reistochten, z-io dac cen
eenemaal geoorlofd is te giHcn , dac David
door deze luchthevelige fpreekmanteren zinipeelt
op die d i n g e n , dewelke by d e Wergeving
aan den berg Sinai zyn voorgevallen. Exod.
X I X . 16. Op den berg waren donderen ende
blikzemen, ende eene zware wölk, ende het geluid
eener zeerfierke bazume.yzx^ i8. Ende
de gantfche berg Sinai rooktte, om dat de HE
RE dp denzelven neder kwam in vuur: ende
zyn rook ging op , als de rook van eenen oven,
ende de gantfche berg beefde zeer. AKvaar de
aarde niet alleen heeft gefchud, gelykgemeenlyk
by donderende luchc gefchied , maar daar
is ook eene aardbeving by geweeft. Die blykt
oogfchynelyk uit hec 7. vers van ons Snaarlied.
Reefdgy aarde voor het aangezichte des HEEREN:
voor het aangezichte van den GOD
Jacobs. De LXX. Taalslieden.in de Volmaak-
T y d : apo profoopou KUR 10 U efaleuthey
'- fjgy
K R I S T U b , blyft G O D S Hl
Ifraí-l deffelfs heerjchappy, hagiafma
•.utou,
Ifraeyl exovfia autou. Alcyd niocc ll'rael mtgnan
uit Egipte, en het huts Jacobs van een volk
van eene vreemde tale , ek laou barbarou, hec
welk de zin is van den oorfpronkelyken Texc
megnamlognes, vaneen volk, dat eene wocfte
t a k ipreckt. De Barbaren namcntiyk zyn
die gene, dewelke kwaiyk , harc, en fcherp
ípreckcn, JVrrt^o zulks hec uiticggende op de
2. Jhad. van Homerus vers 176. alwaar de
^•ínzrsbarbarophoonot, rouw van ítemgcnaamd
wordcn.
Alie de wonderwerken , dewelke GODS
Volk gebeurd zyn, vcrhaait de Pfalmift niet,
maar dewelke het uit Egipte trekkc-nde heefi
gczicn , en in het beloofde Land inkomende,
het bcgin en het einde, maar onder dewelke
alie andercn begrcepen wordcn. De zee, de
K ciode, vlood : de J or dañe keerde achterwaarts.
Hey thalafa ephugen. ho Jordaneys efiraphey
ets ta opijoo. Ja zelfs ípreekt hy de hoofdtoffen
aan onverwinnelyk niet \oot Xerxes all
e a i , maar onverwinnclyk voor alien ftervcliiig
e n , belagchende derzelver traagheit, oflie-
!li
â a à i .