jl ;ì
1210 GE E S T
ende isjMr hy henm gaat. Pf. CXXXV. 7.
Hy doet dampen opklimmen 'van 't e inde der aarde
Hy brengt den rt-int wt zyne fchatkmeren
voort. üok by aldien gy dooc mach,
de wint , verilaan zoud , of een gecftelyk geblaas,
de ziel van denmenfch, otengel, zoo
is 00k die, Velgens hec oordeel van Augußinns
waar, dac G 0 D deze '•^•mdcn in zyne vuißen
wrzamelt.
Wie heeft de rsjateren m eeti kleed gebonden ?
Dezelve VoorftcIHng, dewelkeGODzelfdoed
aan Job XXXVI I l S 9. of dewelke ziet zoo
op de bovenfte waceren, de wölken, alsdebenedenfte,
voornamenclyk de Zee. IVie heeft de
zee met denrentoegeßooten, doeze tiitbrak, ende
Hit de baarmoeder worthuam? Doetkde-ji-olke
tot bare kleedinge fielde. ende de donkei-heit tot
hären-ivmdeldoek. De bovenrte wateren können
by een klced worden vergeleken, maarookde
onderfte. Gene bedekken als met een geftikt,
veeiverwig ; zachc capyt de aarde en aardbewoondcrs:
deze deonmeetbareafgrond, enontelbare
zoorten van dieren en planten, dewel-
E L Y K E
ke alle vergaan zouden, byaldienzy onbedcit
zoudcn zyn. De lichamen van deze dieren en
groeibare zaken zyn aUyd bedekc als door een
kleed , en zoo ook door eene rondomleggende
dampi uitwaaiTemende , vochce lucht de ligchamen
der menfclien , viervoetige beo (ten,
kruipendgedierce.vogelen, planten, ceneenemaal
alle Ìchepzelen vandeaardwacerkloor. Ja
zelfs is die watcrachtig kleed voedzel gevcnde
heefì alle de einden der aar de gefielt ? Dus
GOD wederomtegen>¿ XXXVl l l . 4. JVaar
tnaart gy y doe tk de aarde grondde ? geeft hn
te kennen , indien gy kloek van verßande zyt.
vers f. iVie heeft bare mate gezet ? want gy
•u;eet het : ofte wie heeft over haar een riehtfnoergetrokken
? vers 6 'Waar op zyn hareg rondwßen
nedergezonken? ofte wie heeft hären hoekfieen
gelegt ?
Hoe is zynen naam ? ende hoe is de naamzyncs
Zoom ? Een eigengeloofwaardig gctiiigenisvan
G ü D den Vader, cn van CHRI S 1 US den
eens-wcezigen Zoon.
P R I N T B L A D DLXXXIV.
De Blocdzuiger heeft ttoee äochterSy Geeft, g^^ß' drie dingen en worden niet
verzadigt: ja viere en zeggen niet, het is genoeg.
Het graf, de geßootene baarmoeder, de aarde, die van het water niet verzadigt
en mrd: ende het njunrenzeidniet', Het is genoeg. Spreuken XXX. vers 15. id.
Gy y die iiw e'venmenfch verdrukt,
En van den avoiid tot den morgen ^
Doorknaagt word van vervloekte zorgen,
Hoe gy bem 't zekerfi' vild en plükt^
e Giertgaard'. Zte hier naar 't leeven
U afgebeeld m deeze Haan,
En prent; die doen « klaar virßaan^
Door welk een zucht gy word gedreeven.
Gy koomt tn alles overeen
Met dm Bloedziiiger, die gefiadig
Het bloed der Bieren^ fongenadig
AI zuigend' jaagd door d' ad'ren heen.
Diis doet gy mede in alle nw' dagen.
Gy knaagt, met afgebrand gemoed,
U-w broeder af zyn have en goed.
Tot achterdeel van vriend en maagen:
Ja even ah een' feilen brand
Een' Stad, ten gronde kan verheeren,
Zo koomt ge op 't zweet uw'sbroeders teeren,
Tot dat hy, in een armen ßant
Gebragt y door vrienden en bekende»
Verlaaten, fmoordt in zyne elenden.
De Uitleggers komen daar inovereen, dat
ahikah betekent een bloedziiiger, eene
zwarte, of rofchacbtige worm , dewelke zig
in de wateren, rivieren , mcirflallen ontlioud,
zig aan de beenen van menfchen en beeilen valt
klampt , en door dorftige begeertens-luft liec
bloed uitzuigt, waar van daan dezelvetentyde
van Plinins genaamd is geweeft Sangmfuga,
bloedzuiger , in ouder tydcn hirudo. Phnius
Vili. B. 10. kap. In dm dronk gevoelen zy
üi.3ncxrv.
l'ROV. Tai). XXX. -V. JS. J-O.
Noii juifsia-ii rutiin Jiiil plfiii» cruoris.
Drtl . (^lif'- XXX .V.15.10.
;t>tt' imer\aSâcfie §\vf mtf 'tiu-nt {^flcijfa