II34 GE E S T
c. Dat gedeelte van het bovenfte ooglid,
waar in de vooruicilrekking is , in
welker uicerfte de traangacenzyningeboord.
Uit denzclveo.
E L Y K E
Fig. XI . vercoond de manier, op welke de
ftraalen uic A. ß. en C. komendein
hec oog wederom gebogen opdebo.
dem zouden vertoonen in a. b. c. eenc
omgekeerde bceltenis.
P f a lm X C V . veriT: 4. j.
In mem band de diepfte piaatzen der aarde %yn , ende de
zyn zyne.
Wiens ook de zee h, ivanf hy heeftze gemaakt : ende zyne
ge gefmmen.
hoQgten der bergen
hebben het droo-
O p malkanderen volgen in die Harpgezang
vier Versjes, dewelkemet het grootilercchteen
korc Begrip van de Natiiurlyke Godgeleerdheic
können genaamd worden, daar zyn tegenwoordig
en de ftoffe, en de leerwyze om bewysredenen
te raaken, de Stelling, hec betoog, en
daar uit opgemaakt befluit.
De Stelling ftaat op vers. 3. TVant de
HE ERB is eengroot G O Dja ungroot Koning
bovin alle Goderty naraentfyk en bovenden
gemaakten , hoedanige de afgoden zyn der
heidenen, en den Engelen, dewelke doorgaans
in de H. Schrift goden genaamt worden. Ja
maar ook de H E E R E , G O D van Ifrael, is
alleen groot, alleen G O D.
Deze Stelling bewyft de heilige Schryver
oor gene bovennanirelyke bewysredenen , gene
afgetrokke denkbeeiden, niet ulc diebewysreden
v^nVes-Cartes, de welkeinhetGemene-
Bell: der Geleerden haar voor en tegen duld,
maar, gelyk de gehele Heilige Schrifcuur, tot
begrip en overcuiging van allen, uitdewerken.
In Wiens band h diepfle flaatzen der aarde
zyn, mechekereh-aretz, de ouderzoekingen der
aarde, de binnetikameren der aarde, de LXX.
ta perata teys geys, de einden der aarde. Voor
Deflelfs oogfn zyn ontdekt de diepfte ingewanden
der aarde, alle holligheden, water-bewaarplaatzen,
pilaren, op welken dezelve onderfchraagt
word, de grondvell van het gebouw,
waar van Wy hec dak bewoonen, en naauwelyksweecen,
deafgronden, dewelke alle Hy
heefc gefchapen. Ook zyn de boogten der bergen
zyne, ta htipza toon oreoon. Wanc hy
heefc de roczen en de aardbrokken op een geftapelr,
de toppen der bergen met alryd duurcnd
ys en fneeuw bedckt, met de aldervetfte weiden
bckleed, en als met de aldergroenfte Smaragden
opgeciert. Taflb:
Di Neve e di Pruine
SLp^awrifej c ov ^zn/ iitfijruat duat*,t t ) invjit huaif poi fjoturii ^ eiidt rhjceir bu a.
Projfo al canuto mento, ti vei'de enne
Fronde^ia, el ghiaccio fede a i gigli ferba
Et a le Rofe tenere.
Deze zelve Bouwkonftenaar heefc die bergach.
tig gebouw zelf opgetimmert, waar van de
grondyeften zyn aldervafte plaveifels, gegrond
die alderdiepjie plaaczenderaarde, alderfteeuwigfte
pilaren enfl-eunftylen , de fturfchooren de
ter zyden uitfteekendhedender bergen, de muuren
íteenroizen, ja muuren op duizend veranderende
manieren by een gevoegd, kamers onder
den bloocen hemel, voor hemel en luche
blood geftelt, Alpifche vee-weiden , valeyen
me: de alderfraaifte bloemen , de alderwelriekenfte
kruiden, als mec alderkoflelykftecapyren
beftrooid. Deze bergachcige Timmeragien
heefc G O D opgerechc zoo in de eerfte, als in
decweede Schepping, dezondvloed, gelykais
Naaldzuilen, onmatige groote beelden, Kolosfen,
gedenkcekenen van zyne mache, wysheid
en goedheid, in eene evenredige hoogte tot de
overige aarde en gebruiken der inwoonders,
welke hoogce wy toc eere van G O D gewoon
zyn af te meeten, een deele door Landmeetkundige
Werkeuigen, een dele nauwelyksdoor
eene drievoecige luchrglazige ftok. Zynes is,
verder, de zee, '•jvant hy heeftze gema ah : ende
zyne banden hebben het droogeg^ormeert.autou
eßmheythalajfa, kai autos epoieyfen auteyn, kai
teyn xeyran hai cheires autou eplafan. Van welk
onderícheid en alderbeftipfte evenrcdigheic der
vloeibare en vaftc declen elders meer. Hec befluit
of de toepalling van deze grondftellige
waarheid ontdekt zig veríT: 6. 7. Komi , laat
ons aanbidden ende nederbukken, laat ons knielen
voor den HEERE die ons gemaakt heeft.
IVant Hy is onze GOV, ende "jvy zyn hetvolk
zyner weide» ende de/chapen zyner band. Welke
plicht wel in hec algemeen betrcft alien menfeilen,
zoo vele als 'er aandachrigebefchouwers
zyn van de werken G O D S , en eerbiedige verwonderaars,
maar in eenen meer byzonderen,
naauwcr en hoogcr zin den gelovigen. Wanc
dic Snaarlied is eene hulding aan den Mellias
verfchuldigc, eene nederige dankzegging voor
de aldergrooeíle weldaden aan hec menfchelyk
geflagt bcweezen.
Pfaira
N A T U U R K U N D E .
P f a lm C I L vei-íT, 7. ».
N35
Ih hen een roeräomp der meßyne geiyk gemrden, ik ben geworden als een ßeendl
der mldernißen. m .t . j 1
Ikwakey ende ben geworden als eene eenzame mafjche op het dak.
Zie daar eene afbeelding van eene ziel ge- |
flingerc op de golven van verzoekmgen, verle- I
gen en ten eenemaal afgemat door honger en
begeerte naar de goddelyke gunfte. vers 4.
Myne dazen zyn vergaan als rook , dewelke a ;
wis hec maar door de lacht van een verftrooid
in het korc verdwynt, ja door eige inwendige
beweeging word verceerc, de warrace daarenboven
daar eoe medehelpende : zoo ook de
menfch, rook en fchaduwe, welken de eigen
zonden benauwen , de rechevaardige oordeelen
G ü D S verceeren , in den zulken ftaan de mgewanden
in brand, de beenderen hebben gene
rufte. Myne gebeenten zyn uitgebrant als een
beert, verfl: 5. 6. Myn berte is verßagen en
verdorret, als gras, zoo dat ik vergeten hebbe
mm brood te eeten. Myngebeente kleeft aanmyn
vleefcb . van n-egen de ¡lemme mynes zuchtens:
K u vervolge de Pfalmzinger.
Vers 7. Ik ben een Roerdomp der TVoeßynegelyk
ge'worden. De Lyi^. .pelekani ereymikoo. Van
deze Vogel Kaath en de daar over verfcheiden
gevoelens kan gelezen worden Lev. XL 18.
Op hec tegenwoordig oogmerk en eene ziele
over de behoudenis bekommerd, door aanvechtingen
geparft paiTen de Roerdomp en de Reiger,
voornamentlyk dac zoorc, het welk een
Pytoor^ de Italianen Trombonetxi'Tarabufa^ de
Rohrdommel, Lorind noemen;
wanc deze vogels zyn door ccn vcrvaarlyk gebrul
beruchc. Beza geefc de Pytoorden voorrjng.
Je ßiis au Butor fìmblable.
Du defert inbabitable.
Ik ben de Pytoor van de onbe-ji'oonde woeflyne
gelyk. De plaats ichynd daar cegen in re Icggen,
wanc deze zyn wacervogels , maar in de
wocftyne woond de Kaath, getiiige de Pfalmift,
JezaiasXXXIV.il. Maar de roerdom
Cecne zoorc van rciger) zuüen het erffelyk be~
zitten, ende de fchuif-wt ende de Ravezaldaar
in woonen , 'xant hy zal een rtetfnoer der rz'oefiighcit
over haar tiekkett^ ende een ricbtlootder
It/Jigheit Zt-phanja II. Ook de Roerdomp ,
ook de Nacbtnily znllen op bare granaat-appelen
vermchten : eenc ßemme zal in de venfler zingeu,
ver'jjoeßingc zal in den dorpel zyn, als hy
haar cedei''iverk zal ontbloot hebben.
Op welke fwee plaaczen de verwoefting van
Idiimcen en AiVyrie word voorzegd. Men moce
aanmerken, dac alle woeftyne niec doris, maar
dac 'er moeraiiige gevonden worden, den voorgcraelde
vogelcn zeer aangenaam, Onder de
alderwyduicgeftrekfce wilderniflen zyn die vao
hec binnenfte Marmora , en nochtans vermeld
in dezelve Ptolomaus hec moerafcb van Kleartes
, het meyr Lacca , het moeraßh van Lycomedes.
Zoo hebben ook de kinderen Ifraelsin
de Woefteny van Arabie waceren gevonden te
Mara en in Elim Exod. XV. 2j. 17.
Overdevogel COS zie Levit. XL 17.
De derde vogel is Tßppor, eene. muffche. Ik
•wake, ende ben geworden als eene eenzamemusfche
op het dak. Apollinaris :
Ey ßrouthon tin' aupnon eont'
mounon.
Qf eenige mujfche, dewelkeßapeloos alleen op
het dak zit.
Deze vogel befchryfc Suidas als vreesachtig,
deilon or neon, dewelke wegen s zorge en vreeze
wemig flaape, upo agonias elame ton hupion.
Gepaftelyk op den tcgenwoordigen ftaac van
den Pfalmift, wanc bekendis het, dac niet op
beide, ja zelfs op gene van beide de ooren flaapr,
die door zorgen overftcipc word , wegens de
overheerzing van het vloeibaar zenuwzap in de
buitenfte omtrek invloeiende. Ten voorbeelde
zyn deZwaarmoedigen, Droefgecftigen, door
pnkkelsvan aanvechtingen geftooken. Volgens
de gifllng van Bochart hebben deFranfchenvan
hec woord monios, eenzaam, afgeleid hec woord
moinean, waar mede zy eene mullche betekenen.
Hieronymus maakt in dezen gene uitdriikkelyke
melding van eene muirclie, in ben geweeß
als eene eenzame vogel op het dak. Niemand
onder den joden is een voorfpraak voor de
muITche. En waarlyk fchynd hec, dac uic hec
voorgaande kan bcflooren worden, dat de Harpflager
veel eer fpreekc van eenzame nachr-vogels,
dewelke bydagflapen, by nacht waken,
maar ook vervaarlyke gehuilgalmen geven ,
welke omftandigheden de muiTche niec begunftigen.
Derhalven moet mifTchien dpordenaam
tßopor verftaan worden eene zoorc vannachtuil
of Uil, van welke zcker is , dac by nache op
de daken zie, en door een verfchnkkend gekryfch
gedruifch Quake. By nacht zmgi en
waakt de nachtuil, f-^arro Ling u. Lat. IV. ß.
Voor hec overige is een nachruil eene tenzame
vogel, geene by fchoolenvliegcndevogel. Virgil.
IV. B. vanEneas:
En de eenzame nachtuil is gezien te klagen op
de nokken der gebouwen met em treurig gezan^,
en lange geluidgevingen toi gefchrei trekkende.
AanbcUngendc hec gehuil zie daar andere gecuigeniflen
uic den Alouden : Ovidius GedaaU'
tewijf. VI. ß. Verdichtzel,
- - En