1128 G E E S T E L Y K E
ons de Pfalmift, welke tairyke wy voor den
d a g halen uic het zamenftel van hec gehel e menf
c h e l y k en beeftelykl igchaam, terbefchaaming
en overruiging zelfs van de alderharcnekkigile
Ongodiften- Wanr daar is geen gedeeUe, geen
v a t , geen vezeirje, hec welk nie: met verheve
I t em de lof van den hoogllen Schepper roemd,
en ons opwekt om te erkennen en te dienen die
a l d e r w e l d a d i g i l e Godheic, dat die niec verre is
van eenen igelyken van ons. IVant in denzeU
ven kven wy, beweegen ons en zyn wy Hand.
X V l l . 27. Want hier van daan is onze fchepp
i n g e , onze onderhouding, alles wat: w y zyn,
o f iiezitten. üp die voetl luk ruft de dienlt allen
ftervelingen natuurlyk en r e d e l y k , alle dankz
e g g i n g , welke wy aan G O D Ichuldig zyn.
Dac nu twee l^edenaarshetGeftoelceopklimm
c n , het Oor en het Oog, en ons tot G O D S
eere en lof opwekken, gelyk mede tot plichtb
e w y z e n aan den aldervolmaakften, over al teg
e n w o o r d i g e n Schepper, alderwyften ßeftierd
e r , den aldergoedgunftigften Onderhoudcr te
betoonen. Deze beide werkcuigen van de alderedelfte
zinnen moeten niec als dooreenetral
i e befchouwd worden , gelyk zulks gefchied
door den Uitleggers der Üntleedkunde onervaren.
Deze werktuigen van een oneindig konftw
e r k verdienen allen onzen aandachc, in alle
hare deelen, fchikking en gebruik aangemerkt
t e worden. Hec is ons g eno e g , welke is onze
b l i n d h e i t , teweeten, niec alleengemenelieden,
maar ook geletterden , dacwyhooren, zien,
mec ooren en oogen verzien zyn. Hec is geo
o r l o o f d verder te gaan, maar zulks luft ons
niec. Wy zyn byna die gene gelyk , dewelke
in het voorbygaan nauwelyks de wyzer van een
U i i r w e r k aanzien, en hec getal , welk dezelve
aantoond , onkundig en niet begeerig om de
binnenfbe fchikking te kennen. Dewelke wel
voornamentlyk cn naauwkeurig is in tezien,
b y aldien wy uic hec werk den konftcnaarzouden
willen pryzen. En och of w y deze twee
a l d e r k o n f t i g f t e werktuigen van het gehoor en
g e z i c h c , door een alderfchandelykft misbruik
niec raogten verkeeren coc oneerc van G O D,
d u i z e n d z o n d i g e d a d e n , onsverderf! Dekrachc
nu , hec welk my lufb voor af te zeggen, yan
het onwrikbaar bewys beftaac daar in , dat wy
uit het zamenftel van alle d e e l en, vliezen, klier
e n , zenuwen, holligheden, leidingen, beentjes
van het oor zoo van het uitwendige, als inw
e n d i g e , ZOO der vliezen ooken vochcigheden
v a n het oog op hec krachtigfte zouden verzckerc
worden, dac alle deze zaken tot een zeker
einde gefchikt zyn, en dat w y niec könneniets
z i e n , nog hoorenzonderditbepaalc Konftwerkt
u i g : by gevol g dat wy uit het geftel van een
oneindig konftwerk den oneindigenKonftwerkmeefter
zouden betoogen.
Hy is die G OD dewelke niet alleen
heeft onderweezen te deunen op eene rietßmt,
'^'0 en onbefchaaft vaers alleenlyk tot eenig
vermaak te 'zingen, maar die zoo vele koiu
ßen^ zoo vele veranderingen van (iemmen, zoo
vele toonen andere door onzen geefi , atidere door
nitwendig gezang zullendedoen hooren, heeft he.
dacht. Seneca. Waarlyk is iets uitmuntendft
de crillende beweeging der lucht, het geluid
hec werktui g van calen en wetenfchappen ; het
w e l k niet flecht tot hec uitwendig oor moeft
g e b r a c h t , maar tot de inwendige deelen, ja de
binnenfte vercrekken, coegelaten worden. Ten
dien einde, op dac het zelve geluid niet zoudc
v o o r b y vloeyen, is aan beide zeiden van hec
h o o f d gehegt hec Oorlapje, en dat knarsbeenig^
o p dat hec o p elke ftooc of val , nieczoudeverbrooken
worden , daarenboven in verfcheiden
omdraayingen, dewelke krombochtig zyn uitg
e h o l t , op dac het geluid van alle kanten aankörnende
het zoude &nnen komen, ja tot o p het
middelpunt gedreeven worden. Vec ontbreekt
aan de huid, welke hec oor bedekt, op dar de
k l a n k niec zoude verflonden worden als in eene
kamer mec tapyten behangen. Om deze Oer.
lel in de plaatzing te veftigen dienen de Spieren,
dewelke daar en boven in den bceften dez
e l v e beweegen, en de gevaren afkeeren. Van
dit buitenfte oor word de klank afgeleid tot de
doorgang van het gehoor, welker langronde zam
e n v o e g i n g , omgebogen, diend zoo tot byeen
v e r z a m e l i n g , als cot verheffing der geluid gevende
pypen. Deze is eene vleeflige buize,
maar van binnen door een klierachcig vlies omringe,
hec wel k het Oorflym affcheid om de
doorgang te bevochtigen, en hec ongedierce af
te keeren, op dat het zelve niec naar de binnenfte
piaatzen zoude kruipen: daarenboven in
d e onvoldrage vruchten, zoo lang dezelve in
d e baarnioeder beilooten worden , word deze
z e l v e doorgang als door een flymerig middelv
l i e s omgord, op dac de trommel gene fchade
!yde door hec vocht van hec vl ies, waar in de
vrucht in 's moeders ligchaam is gewonden,
nmm, waar in het kind zwemt , alwaarom de
j o n g geboren kinderen in de ecrfte dagen of
niets hooren of zeer weinig. Volgd hec uicgerekte
vlies vnndcTrommcl, naar de binnenfte
deelen van hec oor een weinig uirgebogcn,
ter gemakkelyker byeengadering der geluid gevende
pypen, bekwaam om detrillendebeweegingen
van alierley zoorc ce ont fangen, dezelv
e aanftonds overzendcnde naar de beenrjesvan
het gehoor, de hamer, aanbeeld, de bengel en
hec ronde been , ook mec hare zenuwen voorz
i e n , van dewelken de eene door d e andere als
door eene handboom word bewoogen. Dus
dringe het geluid door tot de binnenfte holligh
e i t , föWi'Ä/z de fchelp genaamd, maar ook die
door de mond word ontfangen komttot hier
roe door de Evßachiaanfche Mond , dewelke
den doofachcigen niec alleen ter hulp komt,
maar ook de overvloedige vochten by geval in
de fchclp vergadert tot het verhemclte afleid.
Z o o ras als de klank door middel van de beu-
N A T U U R
gel aangeland is aan de eironde deur , zoo vind
dezelve als door zes nieuwedeurendencoegang
coc de binnenfte deelen van hec oor, vyf namentlyk
toc den doolhof^ dewelke op de alderk
o n f t i g f t e w y z e in hecßeenachtigbeenyM^^houwen
uit vier beenachtige halve-kringen beftaar,
eindelyk door eene toc de läge deur. Deze
buizen nu door de grootfte konft uicgewerkt
omringc van binnen át gehoor-pees, dewelke de
klinkende indrukkingenoncfangt, cotdegemeene
gevoelplaats heen brengc, en in de ziel uit
oneindige andere beftiptelyk verwekc die denkbeeiden,
dewelkenietdeklankenzelve, fchoon
byna oneindigmaal veranderende , overeenkomen.
Die maar ter loops de Aftekening van
die Gehoor Werktui g befchouwd , het wel k in
gehele boeken befchreeven hebben iichelhammer,
duVernay, Falßilva, en daarenboven aanmerkc,
dac het zelve niec alleen is by ons menfchen,
maar ook by alle viervoecige beeften envogelen,
in ider een wel naar vereifte evenredigheic van
l i g c h a a m , hoofd, en noodzakelykheic van gebruik
, en eindelyk let op het gebruik zelf,
w e l k e het verfchaft in hec aanleeren van Konften
en wecenfchappen , en omgang van menfchen
, die za! aanftonds oordeelen , by aldien
niet van verftand is ontblood, dac dit gebouw
bedacht is, indien hec geoorlofd is dustefpreek
e n , van eenig oneindi g wys Weezen, uitgewrocht
door een aldermachcigft, en, op datik
alles in een woord tc zamen trekke, dat het
G O D is, die de oore geplant heeft.
D e z e Üorbefchryving zal die gene verftaan,
d e w e l k e van de üntleedkunde kennis heefc,
d e n g e n e n , wien zulks onbewuf t is, zullen de
ßguren, dewelke volgen, te hulpe komen.
F i g . I. A .A. De Slangetrek.
ß ß . De Tegenflangetrek , of wyngaardrank
van 't Oor.
D e tweede Bocks-baard.
D e eerfte ßoks-baard
C .
D .
E .
- De Vleugel, of Q.uabbe van hec oor.
F F. De ongenaarade holligheic.
G . De fchuic.
H . H. De fchulp of f chepvat , als in twee
holligheden , de bovenfte en benedenfte
onderfcheiden.
F i g 11. De ßovenfte Spier.
ß B. De wyngaardrank van 'c Oor.
C C. De achterfte Spieren.
D D. De dwarfle vleczige Veezeíen
E . De Voorfte Spier.
F i g . I I I A. De roecachcige klieren van de
G e h o c r - g a n g mec haar neis-wyze
ligchaam.
B . HetAenbeelc.
C . De Hamer.
D . Het vleezig gedeelte uit de zyde van
de borftige bocht.
E . De Pees van de Trommel.
K U N D E 11 2 9
F . Hec vlies van de T rommel doordeha«
mer naar voren opgebeurd.
G . De Euftachiaanfche Trompee.
H . Hec monftuk van de Trompet.
I . Hec einde van de Trompet.
F i g . IV. A. Hec kopf tuk van d e hamer naar
dat gedeelte, door wel k dezelve mec
het aanbeeld toc een lid word gemaakc.
B . Het Handvar.
C . Hec Kopftuk van de hamer naardeceg
e n g e f t d d e zyde.
D . De kleinfte voortgang.
E . De alderkleinfte voortgang.
F . Degrooter voor tgang, uit w e l k e voorcgangen
hec Handvat word zamengeftelc.
F i g . V. G. De Hamer.
H . De Spier der kleinder voortgang.
I . De Spier der alderkleinfte voortgang.
K . De Spier der grooter voortgang.
F i g . V I . L. Dac gedeelte van 'C Aenbeeld,
het welk mec de hamer coc eeo lid
w o r d gemaakt.
M . De langer voortgang van heeaanbeeld.
N . Het ronde been , het welk vereenigc
Word met het uiterfte van de gez
e g d e langer voortgang.
O . De korter voortgang van hetaanbeelc,
F i g . V I I . P. De Stegel-reep met het rond
e been.
Q ; De Spier der Stcgel-reep.
F i g . V I I I . K. De Klieren van deGefioorgang
met haar netswyze Ugchaam
van de gang affcheiden.
F i g IX. S. De Stegel-reep.
T . Derzelver Hoofdftuk , boven welker
mond hec ronde been is boven op
g e l e g t .
V . De bultachtige grondflag van de Sceg
e l - r e e p riaar de ingang ziende.
X . Deflelfs buitenfte holle gedaante.
F i g . X. vercoond hec gehele Geftel van hec
W e r k c u i g d e s G e h o o r s , van de voorfte
zyde, ziende naar het aangezicht.
a . De buitenfte kanc vandeFallopiaanfche
Wacerleiding, uic w e l k e het harde gedeeltevande
Gehoor-zenuwuiibarft.
b. Hec beenachcig gedeelte uit d e z yde vari
d e bocht , aan wel k vaf tgemaakt word
d e korce voortgang van hecaanbeelt.
c . De Spier van de kleinfte hamer-voorcg
ä n g .
d . De Spier van de grootfte Voortgang,
d e w e l k e längs de gehele lengtevan
d e Euftachiaanfche pype word uicg
e f t r e k c , van hare v leczige p ype oncflagen.
e. De voorfte zyde van het Kraakbeen der
Euftachiaanfche pype , waar in de
v l e e z i g e vezelsder voorgande Spiere
worden ingevoegd.
0000 ff . De