!! í|
r lit
i m
N A T U U R KUNDE.
fchrapen; maar deze alle , ja wy ftcrvelmgen
a l i e , ZOO vele als wy zyn, werwaartswyonze
oogen wenden G O D den alderbeftea en alderm
a c h r i g t a Schepper te kennen en te aanbidden.
Dat ook deze leffe z y voor ons alien onderzoekers
der natiiur. en alle zoort vanleccerbeminnaars,
om niet alleen te zyn nauwkeiing
e opzamelaars van verfcheiden zaken , beziccers
van Boekvertrekken met verfcheiden huisraad
opgepronkc, geleerde befehouwers, maar
godvruclirige, maar betrachcers boven anderen
van pliehten regen G O D, regen den naaften :
I I 5 7
in navolging der onredelyke Schepzelen onze
daden fchikken naar de Wetten ons dooronzen
Scheppervoorgefchreeven, endeSchrifcuurzelve
coc leidsvrouw dienende van den ilangen
leeren voorzichtigheic, van den duiven ongeblanketce
eenvoudiglieic, van den Oyevaarden
t y d van arbeid, ja de wederkeering van het päd
der ondeugden op den koninklyken weg der
deugden , onze bekeering, van den byen en
mieren naarftigheid, Order, eendrachc, vanallerley
zoorten van beeften zorgdraging voorkindercn
en huisgenooten.
P R I N T B L A D DLXIV.
Hy heeft de Mane gmaaht tot de gezette tydm: de Zonne weet harm ondergang.
By befchikt de duißernijje ^ ende het -word nacht y in denweiken al het gedierte des
ivoftds uittreet.
Dejonge Leeuwen,
te zoeken.
De Zonne opgaande
De menfche gaat dan uit tot zyn wen
om eenen roof j ende om hare f^yze van GOD
maken zy zig weg
P í : C I V . veriT: i p — 13.
, ende liggen neder in hare holen,
ende naar zynen arbeid tot den avondtoe.
De Nacht vertoont zieh hier, verlieht
Door 't Schynen van den glans der Maane;
Terwyl 't Gedierte treed ter baane,
En fchreewwt met een verbaafi gezicht^
Den HetneU aller Schepz'len Hoeder
En oirfvrong, aan, om fpys en voeder.
Leerte ongodvruchtige, van 't redeloos gediert,
Uwficht, hetzvelk GOD Sgnnß, onweetende, eertenviert.
De Man gods, geftadig in aandachc
hebbende de befchouwing der werken
G Ü D S , kan niec verzadigc worden. Dan befchouwd.
hy de aarde, en de aardfche ligchamen,
dan beurd hy zieh zelven op om hoog,
en wel deze reis van de bergen tot aan den hemel.
Dan houd hem geheel bezig elk voorkomend
plantje, een beesje onder de aldergeringftci
korc daarna komen zyn gemoed voor de
gehele, aldergrootfte ligchamen der wereld,
van de w e l ke fchoon het grootfte gedeelte dier
dingen, deweike wy kennen, het klein fte is der
gener zaken, waarvanwyonkundigzyn, nogtans
vcr rukt ons het geringfte dier dingen > dewelke
wy weecen, weg in de aldcrgroocrte verwondering.
Vers 19. Hy heeft de Manegemaakt tot de
gezttte tyden. Epieyfe Seleyneyn eis kairons.
David ftelt de Mane voor de 2on, als de Lyfwacht
van het aardryk , niec boven de 50000.
mylen van ons afftaande; welker duifter ligchaam
liec van de ¿on geleendehcht, naar den
verfcheiden aflland vandezelve. dan toe, dan
afneemd: degroote 47. maal kleinder dan het
a a r d r y k ; welker eironde draaikolk dan doot
harc mindere middelftreep deaardedrukc, dan
door grootere; van eene zoodanig verwarde
beweeging in de lengte en b reedte, dat de Srarrekundigen
van alleeeuwen meermoeire befteed
hebbcn ora dezelve te ontwarren, dan de omwentelingen
van de alderafgelegenlle DwaaU
fterren, de\velke niet alleen op elken düg der
raaand hare alderverfte Afftands punten en aldernaaíle
Punten heefr, maar ook deze zelve
en de kronkels verändert: dewelke zelfs niec
wordomgedraaid rondom haar eigen middelpunc,
maar alleenlyk onderilut word; van welkerinvloed
op deze aarde, zeen, ziekclyke ligchamen
der menfchen wy meer verzekerd zyn, dan
van de bewoonbaarheit. Deuc. IV. 19. verbied
G O D ftrengelyk zyn volk , dat zy hunlieder
oogen niet ophefen naar den hemel, en aanzien
de zonne, ende de mane, ende de fierren, des he^
lels gantßhe heyr, om zieh daar voor te bui-
\en, ende die te dienen. De Plalmilt verwaarligc
deSter renmecgedungaanlchouwea, maar
XKXK Op
L' i
I i "
Sí
I ! i
f
t »'I
i y 11