i ì z 6 G E E S T E L Y K E
Opmerking verdienen alhier vier Beeiten
Scbachal, Pethin , Cephir , Tamm , onder
welke namen ook de alderwoedenfte vyanden
van de Kerke können verftaan worden.
Schachäl betekent eigentlyk een Leeuw, en
dien eenen zwarten : zoo zet iiet ook onze Moedercaal
over , du wtrß auf Lö-wen — gehen.
De Latynfche heefc pardum een luipaart, dewelke
tcegelaren kan worden. De betekenis
van dit woord hcbbe breedv'oerig verhandele op
Job IV. IO. II. Dog de alderoudfte Uitleggers
willen of een Adderfiang of een andere Slang.
De LXX. epi afpida — cpikyfey. De Gemene
Latynrche: Op een Adder znltgytreeden.
A pollinaris ; Afpida tharfakoos epibeyfey.
Daar op doelen ook deSyrifche, Arabiiche,
Etbiopifche Overzertingcn. Inderdaad de meellen
zyn voor liet Slangen-geflagt j alhoewelzy
ten aanzien van de zoorten onder den anderen
verfchiUcn, en de Arabieren eene Adder verkiezen,
S'jûcxs Amphißiena, eene flang die
voor en achcerwaarrs kruipt Daar is ook eene
zoorc van eene flang by den Arabieren akzel,
verwand aan het woord Schachal, by Menmzk.
Woordenb. 5791. Bedachczamer oordeelen die
gene, en meer naar de wyze van fpreeken der
Oofterlanders geichikt tot roedgezellen te voegen
Slangen dan by deze Leeuwen, ja dat hec
ongevoegelyk is Leeuwen o{ Luipaarden met
voeten te treeden Ook onderfchryfc dit Bochart,
en gilt, dat 'er eene zwarte Slangmoet
verftaan worden, gelykhecwoord^yc^acéii/ook
eenen zwarten Leeuw betekent. j or onder-
Hand komt Afpis aithalorffa en melainomeney
eene roetvei''wige ztjj art acht ige ßang , insgelyks
eene Bloedßang z-jvartachtig , Z'jijart^ en eene
Adder Dipfas genaamd , dewelke donker-hruin
aan het uiteinde van de flaart zwart is , by
Nicander m Therme. werÇÏ: i j z . 388. 337. insgelyks
melas hudros, eene zwarte waterflangby
Orpheus de Lap. By den Beellen-ßefchryvers
komen verfcheiden zwarte Slangen voor, dewelke
ik nalate op te teilen.
Pethen is buiten twyfel uit het Slangen-gei
l a g t , cn wel de Adder zelve. Van dewelke
meer zaken op Job XX 14. Deut XXXIL
33. Pf. LVI I I . 5. Welker vergif zoo doordringende
is, dat men zegd, dat het zelve, al.
leenlyk maar op de borlt gelegd , binnen wei.
nige uuren dood. Waar uic gemakkclyk is te
oordeelen, hoe dat het eene zaak is volgevaar,
op dezelve te treeden. Welke Spreekmanier
ook voorkomt by de Oneirocritici in Suidas,
Die op ßangen treed ontv;ykt de kfprmgingen
der vyanden.
De Griekfche Overzetters , de Geniene Latyn
fche en h^o\\m-ä.ns\\chbeYiVOOTpetbenbaßliskon,
een bafilisk.
Cephir is hier wederora ^tuzjonge Leeim,
welken onze Overzettingen hebben , maar eene
Slang, ßy Nicander in Theriac. vers 463 Cenehr
IS of Cenchrines, Keehnnos word genaamd
leoon aiolos, eene verfcheiden Leeuw, diatopo-
Itißikton tom phoolidoon, ora de veclverfclieiden
vcrwen, Een dta to gennaion, eytoi dia
to ortheyn teyn oitran baßazonta diegeiremheauton
eis macheyn, om dat hy het gevcgc aangaac
met eene opgerecbte ftaart, ey diatodakneinkai
rhophan to haitna tou anthropou, oni dat dezelve
als een Leeuw byt, en het bloed der men«
fchen uitzuigt.
Over den Thanniii Draken , hebbe ik op
eene andere plaats breedvoerig gehandelt.
By aldien het imand luft, veracht hebbende
die dingen dewelke wy tot hier toe van den
Slangen gezegd hebben, te blyven hangen aan
den Leeuwen, diezal, tenvoordelevandeZurigfche
en andere Europifche Overzettingen,
können aanhalen het voorbeeld van Daniel, en
de vertreeding der Slangen vergelyken met de
beloftevan K R I S T U S Mark XVI . 18. c»-
pheis aroiißy Slangen zullen zy' opneemen , naar
de letrer vervult door het voorbeeld vanPaiiins
Hand. XVIII. 5. dewelke eene adäer affchuddende
in hetvtinr, van dezelve met k waads leedt.
Diegene, dewelke Leenfpreukenbemind, kan
door Leeuwen enjonge Leeuwen veritaan deopeobare
en geweldadige vervolgingen, dogbedekte
lagen door Slangen eiT\T>raken.Plantus'vii\izi
begin van Perfa;
R zoude veel liever met eenen Leevw, en met
eene Adderßang, dan met de lief de willen warßelen.
P f a lm X C I I . vers 11.
Maar gy zult mynen hoorn verhoogen, gelyk eenes eenhoorns ; ik hen inet wfchs
ohe overgooten.
De LXX. Kai hupzootheyfetai hoos monokerootos
to keras moti. En myn hoorn zal verhoogt
worden als van een tenhoorn, Kai to geyras
mou eleoo pioni, en rn yn> ouderdont m vette barmhertigheit.
Voor eleoo hebbtn anderen , en elaioo,
m oUe. 1 heodoretus uit Syramachus Äfy
palaiooßs mou hoos elata euthaleys, myne oudheia
als eene groene en wel uitbottende olyßoom.
Van den Eenhoorn, Reem, dat dezelvede
»omw vcel eer is, dan eenig ander beert, hcbbe
ik gehandelt op Num. XXIII. 22,
De overgieting, dewelke mec cZ/e gefchied,
en \vdgroenende y verfche, zoeie, fmakelyke,
by welke de Pfalmdichcer zynen aldergeluk«
kig-
TAB. DX.X.
XCIV. V.
D e u s (.iTPre'xi'iiî.
^ f ^ . xriv. jT.
iprtS'^^^/^' rot ^pci^c^e'-^ppiTrii.
ir. Lichten.rte.oer j-ctdfj.r.