M
, 2 7 4 G E E S T
de van gelyke fcbapi. Kamentlyk de randen
'•worden hoog geacht, niec alleen dewelke heerl
yk blinken, maar die van dezelve hoogcezyn,
in eene iraaie rang gefcliikc. Daar is eene Plaats,
dewelke hier op paft, by Liiäanns in de Beeiden:
„ Maar, Polyjb-ates y ander het lageben
„ toondde hy zyne tanden, hoezoudeikukon-
„ nen zeggen hoe wie, hoe gelyk, onder el-
„ kanderenwelgefchikc? Gelyk gygezien hebe
j , een alderfchoonfte halsfnoer van alderhelder-
„ fte en in grootre gelyke paarlen : zoo zeer
„ waren zy in eene welgefchikte regel geb®-
O ren„.
D e Schapen worden voor hec meeftc gedeelde
maar eenmaal des jaars bevrucht, en werpen
een lam. Maar de Text ftelc didumotokous ,
tweelingen werpende , voor. Het woord van
fevonden,fchapen word in den oorfpronkelyken T e x t niec dewelke alleenlyk eene kudde, agejn
heefc. Dog dat 'er fchapen moeten onder
verftaan worden, blykc uit Hogel. VI. f. alwaar
van dezelve uitdrukkelyke melding gemaakc
word. Ook ftaan .wegens deze zaak ge-
E L Y K E
tiiigeniíTen te vinden by ongewyde Schryvers »
JrifiouksBifl. VI. B. 19. kap. dat 'er fchapen
en gelten zyn nict alleen tweelingen werpende
maar dewelke 5. en 4. jongen werpen ,
en in de Mirabilib, dat zy tweemaal in het jaar
tweelingen werpen. Dusdanige Schapen wierden
van den Grieken genaamd diktima frobata^
lipo tm äis kMin, tweemaal werdende fchapen,
van het woord íi/í ¿H«», tweemaal dragen, of
biiren. Suiäas en Phatiorimts : Mima tweemaal
werpende, ta didunmoka frebata, tweemaal
barende fchapen. De aloude Romeinen
noemdden dezelve Ambegniet zoo neel als van
beide zyde lammeren hebbende. Fulgentms over
de ondefpraak aan Chalcidiw kap.6.Ueze vruchtbaarheid
der fchapen fchieeven de Grieken toe
aan Afollo Nomms , van welken Kallmachus
in den Lofzang had geimeekt dat hy zyne
ooye tweemaal 's jaars vrucht dragende wildde
luaken.
Hey deke mimtokos didumopokos aipza gemito.
H o g e l i e d I V . vers 3.
Vwe lima zm oís een fchaMmfnosr, ende meJmak U Reflyk: de Slaap um
hoofis is a/s een ftuk van eene granaauappel tunden me vlechten.
Eene eerbate, mooie , kuifche maagd , by
welke de Bruid in het Hogelied word vergeleken
heeft het alderzachtfte vel op den Uppen,
cn op den Wangen. Deze zyn hooger dan de
purperverwige Roozen te achten. Door de
buitenfte vaatjesfchynt hetpurper-vochtvanlKt
bloed door , en door deze zelve bemmnelyke
roodheit word aanftonds het geheel aangezicht
overgooten, en het denkbeeld van zedigheit en
eerbaarheid ftelt zieh het gemoed voor. Ditis
de rede, dat de Bruidegom izlimen van zyne
Bemindc vergdykt by een Jcharlakea fmer, en
de Wangen by een ßuk van eene granaat-appel,
by eene doorgefnedc granaat-appel, in welke
men te gelyk eene blinkende blankheit, eneene
overaangename roodheit ontdekr. Zoo heefc
ook de bruid lippenovereenkomftigmetdepurpere
R o o z en, en het aangezicht , her welk overfchoon
is , blinkt door fneeitw-witte verwe.
D e LXX. hebben hois ffartiontokokkinoncheiley
fou , hoot lepuron rhoas tneylm fott
ektoos teysßoopeyfeoos Jon. ü'jse Uppen gelyk eat
fcharlaken fiioer Gelyk de/chilvan eene
granaat-appel tiwe nsangen bmten uwefiilzwygendheit.
Alhier ftaat aan te tekenen, dat het
bovenfte gedeelte van den wangen door den
Thalmudiften word genaamd rimmone deaphe
granaat-appeleu van hec aangezicht.
H o g e l i e d I V . vers j.
Vwe twee krften zyn gelyk tviee welpeu ,
fe^e» weide».
G e l y k de fraaiheid van alle de deelenvan het
gehele ligchaaia gegrond word opde gelykheid
van het tweevoudige . zoo hier ter plaatze de
vergelyking, ja de gelykformigheit der borflen
by twee VJelpen, tweelingen vaneenrhee. Over
d e gelykheit van tweelingen Flauliis in de Inleiding
van het Tcneel-fpel Menechmorim :
„ By aldien twee zoonen tweelingen zyn ge-
„ booren, jongenszoogelykvangedaante, dat
tweelingen van een rhe, die onder den
,, haare minne moeder dezelve niet zoudekon-
„ nen onderkennen , dewelke de borii gaf ,
„ ja zelfs de moeder nict die hen had g»;
„ baart,,.
Ovidim Herfchepping XIII. B. 8. Fabel.
„ Ik heb tweelingen gevonden, dewelke
„ met u zouden können fpeelen, malkanderea
,, oelykende. zoo dat gy die nauwelyks zoud
„ koa-
N A T U U R K U
„ können van malkanderen onderfcheidcn. Jon- te worden.
„ gen van een ruige beir op de hoogfte berj
» gen,,.
Hierom worden ook de Slaap en de Dood
tweelingen genaamd by Homerus lUad. XVI.
Boek:
Hupnoo kai
Ook nemcn de hzi-^ntn geminns ^
tweeling voor gelyk. Factivius in Herrniona by
.Nonnius.
Gelyke dapperheid, tweelingfche onvertzaagt.
heit.
Horaim II. B. Schimpdicht 5.
- - - - een gelyk beroemd paar van broeders
in guitery en beuzelingen, en t-weelingcn door
zuckt tot kwaade dingen.
Dusdanige gelyke borfien noemd Plantus in
Frivolaria mec de benaming vanfororiantes, eigentlyk
zußerende , doorgaans genomen wanneer
de borften beginnen op te zwellcn en ftyf
N D E. i27f
. Doch Bochart Hierozoic. 1. L>.
III. B. 24. kap. vcrftaat alhier gene gehele
borflen, maar de tepels, en dat die vergeleken
worden by t'ivee welpen tweelingen van een rhee
onder dm leiten weidende ; en de borßen zelve
vcrgelykt hy , om derzelver blinkende blankheir
by lelieny van welken de Aloudcn hebben
verdicht , dac zy uit de melk van Jnno waren
geboren. Men moec aanmerken , als in het
voorbygaan, dac in Judea en Syrie de leiten op
den Velde van zelfs waOen Matth. VI. 28. krt.
na tou agron. Op onzen Text paft het geea
Calphiirmus heefi m Litigius:
- - - - Zie daar .' aanfchouwd gy dat
hert, het welk legt mdden onder dewitte leiten?
Eindelyk verdiend van den vheen aangetekenc
te worden, dac zy voor het meefte gedeelcealleenlyk
te gelyk maar een vriichc werpen, dog
echter nu en dan tii'eelingen, van welkeninden
T e x t melding gemaakt word.