% " í
'í
híl %
J^ll
1 ^ 1 2 G E E S T E L Y K E
overzieding buiten allen twyfel word veroorzaakt
door eene geweidige indringing der zouten
in de zweetgaten, even als in kleine dünne
vliesjesj door de indryving van andere en üicdryVing
der lacht, dikwyls zoogroot, datdezelve
vlam en rock verwekt. Dat deze dingen
genoeg zyn cer opheldering van derzelver
zin, dewelke leb rang verklaarc door ccn treurig
bert, en door nather verftaat hec falpeter
der ouden. Ik voege hier by ten believe der
L X X . üverzetting, dewelke htznitron overilaat,
dat edik in eene wende gegoocen het
fchadelyke wel wegneemt, ja ten eenemaal verdrytt,
maartegelyk zeerdroevigefmertenveroorzaakt,
gelyk alle zcortvan gemoeds-lyden,
elk onaangenaam voorwerp droefgeeftigenveroorzaakc.
Maar ook können Solomons Woorden verftaan
worden van een gemoed opzwellendevan
g a l , en het falpeler der hedendaagfchen. Dit
is een fchcrp zouc, ook edik, derhalven nioec
de fcherphcit door de verraenging van her beide
wränge vermeerdert worden. Hier van daan
is het, datdeBuskmid-makers, zullendegroorer
uitdryvende kracht geven, gewoon zyn het
zamenmengzel uit falpeter, en koolen met de
alderfcherpfte azyn te bevochtigen. Zoo ook
een menfch opgezwollen van gramfchap, fchoon
door de aldervleyenfte woorden behandelt,
word daar door heviger en ongeftuimiger gemaakt,
hoc veel te meer, by aldicn gy hem
hardclyk bejegent, en door fchcrpe woorden
beftralc? Laten wy over deze zaak hooren Maihefiusin
Sarepta de X L Leer-rede. „ Wanneer
„ imand een kwaad of afgeweeken hert nret
,, goede woorden wil beftraften, die maakchet
„ maar erger en ftoutcr, dog legt iemand zig
„ tegen hem in, en geeft kwaade woorden voor
„ uitgeflagen redenen, die maakc eenen zoda-
„ nigen menfch razend, uitzinning, en Dui-
„ vels. Want hoe meer datmen m een viiurig
„ hert bkaft, zoo veel heftiger begind het te
„ branden, zoo dat hem eindelykdevlammen
, ten cogen uitflaan, en hoe zeer mcn in eeng
, drabbige Bron roert, hoe drabbiger dezelve
, Word. Met een woord, wanneer men kwa.
, de Lieden tegenfpreekt, met hen twill, te-
, gen hen fchryfr, en tegen hcn inlegt met
, goedeofkwade Woorden, en hcn eengoed
, Liedeken , of troofteiyke Vermaning uit
. G O D S Woord, of verftandige Spreuk,
, als dan vangt een boos en vuurig Hertaante
, knerflen, te kooken en te preucelen in zig
, zelve even als een Gaarenketel, fnuift en
, fchuimt gelyk een Kolder-Paart, en fpi'ingt,
, iVoot en flaat rondom zig even als Buskniit,
, en fpringt vinir uit even als ccn wilde Ka-
, kus, of wanneer in de Giethuizen de rock
' opftygc, want bykwaademcnfchenwinrmen
, met goede of met kwaade woorden zeer wei-
, nig. ßidnien eenen Kinkel, zoo wordhy
, trocs, en ftaat ftyf als een bbk , cn kraakc
5 als eene nieinve ofongefmeerdc Wagen. Dat
, heet dan oly in het vuur, en edik op Salpe-
, rer gieten. Daarom leerd Salomen^ even ge-
, lyk KntOy datmen mec twiftzieke menfchcn
, niet zig zal inlaten , en eenen toornigcn
, menfch eerft lacen uitzieden en uirgiften,
, gelyk nieuwe Mofi:, eer men met hem rer
, redenvoering komt. Dit wil Salomen ons
, in deze fpreuk in gedachten brengen, opdac
, wy ons aan flechte en verbrande Lieden nie:
, verzengen, want twee harde ftcenen malen
, zclden klein, en eene Stok kan niet wyken
, gelyk een Rozen-ftriiikje. Dgs levert de
, Ondervinding uit, darnaboerrigeSchimpen
, ftekelige Schriften, en fcherpe woorden en
, hard fnuiten gemeenlyk Bloed volgt: gelyk
, dan op grooter Heeren fmadelykc Verwyten
, en Schimp-Schrifcen en der Twi f tzieke Lee-
, raars haaftige Boeken doorgaans Oorlog,
, Scheuring der Kerken , en ündergang of
, verzetting der Heerfchappyen plagten cevot-
, gen , gelyk wy eilaas ! met verderftelyke
, bchaden hebben ondervonden,,.
Spreuk: X X V . vers 25.
De 'Noordeivwi 'verdryft den regen: ende een vergrämt aangezichte de verborgene
(ö) tonge.
(a) In hec Hcbrccuwfcli de tongc der verbcrging, dat is, dewelke heimelyk iecsoverbrengc.
Eiders is aangetood, op hoedanige manier
mach îfathon, anmos horeas, de Noordewint
eene dikíier lucht aangevoerd zynde de dampige
water-blaasjes verdryft, enalzoodenwe»
zelven vèrdryfi, volgens Symmachus dimtei
hrocheyn, deregenenverfirooit. De LXX.hebben
eenen geheel anderen zin exegeiri nephey,
wölken verweh , insgelyke Aquila oodinei ornbron,
zwaare regen baard, dewelke wel, de
rondom het aardryk leggende damp van te vooren
nu al te bevrucht zynde, ook maar zelden
plaats lieefc. Do zedelyke Regel, welke Salomon
daar aan knoopt, wil dit zeggen, phanim
nizamm , profoopon anaidcs, een onveor'
ontroerd, gramfloorig aangezicht^ een
ßrenggezicht, trekt te vuglefchon father , de
tonge der verberging , de verkltkkende , overbrengende
long , gloojfan eretbizei, de tonge
tergt, verbittert den LXX. Eene heilzame
vermaning voor allerley perzonen gezag hebbendc,
N A T U Ü R K U N D E 1215
bende, voor den Overheden , Ouder s , Leer- gend gelaat weg jagen, en de lailering verdrymeeilers,
Heeren en Vrouwen, dat zy niet dulden
, dat anderen doorgehaalt worden , maar
zodanigen , dewelke eene aanbrengende tong
gebruiken , door een ftreng en verontwaardigena
geiaat laltering verdryven,
gelyk de Noordewint de wölken verdryft,
by Humerus genaamd ahhreygeneteys, dat is,
by Hieronymus Ophelderaar.
Spreuken X X V . vers ij.
Eene goede tydtnge uit verren lande, h als kout water op eene vermoeide ziele*
of een bad van koel water, voornamentlykonder
de warmer luchrftreeken. Dezelve bevochtigt
en befreert deuitgedroogdevezeltjes, herftclc
het vertecrde vocht, belet de al te fterke
uitwaafleming, fpant de flappe. Aan den aldergrootlien
Xerxes is aangenaam geweeil het
gefchenk door eenen landman hem gegevennamenilyk
kuut water, zoo veel de palm van de
hand kon vatten. Aan Artaxerxes, dewelke
Geev geloof aan dien zulks onvervonden
hebben. Zoo imand van Ifrael Skepter-dragers
beroemd is geweeft wegens handeldryving
met de alderverafgelegenfte wereldgeweften,
zoo is het Salomon geweeft, getuigen zyn zelfs
de Scheepstochten naar Ophir. Zekerlyk isdie
een blyde ßoodfchapper geweeft, die deeerfte
tyding heeft gebracht van de wederkomrteder
Vloot mec gout en filver beladen, gelyk hedendaags
by den Nederlanders en Spanjaarden,
den Engelfchen en andere Volkeren goede boodfchap
of tyding-brengers zyn, die deeerftende
aankomft der Vlooten uit de Indien bekend
maken: ja, het welk kout water is op eenevermoeide
ziele , hoofper hudoor pfuchron pßichey
dipzoofey. Toc verkoeling ende verkwikking
voor een menfch door arbeid of lange reize vermoed,
flaeuw van krachten, is of een dronk,
zegdLrtíoBábyüvidius 6. B. der Herfcheppmg
tegen de boeren.
Eene Teug water zal my Godendrank zyn ,
en á zal bekennen te gelyk het leven te hebben
bet leven zult gyüeden my door de
Spreuken X X V . vers 17,
Veel honigs te eèten en is niet goet : maar de onderzoehngs van de heerlykheit
zulker dingen is eere.
Zie Spreuken XXV, vers 16.
Spreuken X X V I . vers i.
Geljk de fneeum in de zomer , ende gelyk de regen in de.
zot de eere niet.
' oogß j alzoo en paß den
Kajìts en Katzir, zomer en oogji, arneytos
hai tbeì-os, zyn van gelyke betekenis. De
oogft is de zomer. Maar niet, zult gy zeggen,
in Paleftine. De Oogft is aldaar in onze en
Srarrekundige Lente , tuflchen hec Paafch en
Pinxterfeeft. Staac te weeten, dat dejodenalleenlyk
twee Getyden des jaars gehad hebben,
zomer en winter , gelyk zy door het woord
Kajìts lente en zomer verftaan hebben. De zomer
heeit derhalven de Zon doorlopende de
Noorder Hemelcekenen van de ra»? af tot de
"-i^eegfchale toe , de Winter hec zelve Gefternte
lopende door de ZuiderHemeltekenen, van de
•ifeegfcbale tot de ram.
De Sneeu w , zegd onze Koning , is in de
Zomer niet voordeelig. Dit leeraart ons de ondervinding
en de reden , gene door de fchade
der boom en veld-vruchcen, deze, om dat de
zäppen in hare beweeging fchielyk geftuic worden
, en de vezcls re zamen getrokken , verdorven
worden, de bloeizels , bladeren en
vruchten vergaan. Voor fneeuw hebben de
L X X . daauw, drofos en àmeytoo, dauw in
den oogß.
Maar ook is regen in den niet dien ftig,
hnetos en therei. Hy houd ftaande, datmenigmaal
in de zomer regen, ten hoogften gewenfcht
vooruitgedroogde. fplytendeaarde, valr. AIhier
moet wederom, gelyk elders, gelet worden
op den aart der üofterfche Landftreeken,
alwaar by winter-tyd de landen zoo rykelyk
water drinken , dat zy des zomers geen regen
van noden hebben, maar alleenlyk op het einde
der zomer fpade reden behoeven. Ook
zyn ons Europeanen , fware , overvloedige ,
aanhoudende regens tot verhindering om de
mmmmm vrucb«