i r
•!.; il,
"•i; f.
í.
t , •
1 1 9 2 G E E S T
dan doen de jongere de baft daar van af, en de
korrels nu van de haften ontblooc brengen zy
naar hare verblyfplaatzen. By aldien de lalt
aan eenige te zwaar vak, verdeelen zy dezelve
in kleinder deelen, ofvele andere komen daar
by zuUende de buic met zaamvereende kraclitcn
trekken : de kleinder deelen dragen zy in
de bek , die van groorer gewicht zyn trekken
zy mec de achterfte poorjes.
eengedeelte draagt met kracht koornkorrels
op den fchoiiders. Virgil. Landbonw IV.
B. Aanmerkelyk is het, zoo hec dcwaarheid
is} dat zy het koorn by toeval uitwaiiende afbyten,
op dat het zelve by vochte grond niet
weder zoude uitfpriiiten , en de graan-hoopde
gedaante van een akkerlandje verkryge: dac zy
de korrels nat geworden zynde insgelyksbuiten
de bepalingen van hunlieder koom-myten drogen
j op dat zy niet muf worden. Aangaande
deze zaak zouden bygebracht können worden
de gecuigeniflen van Plutarchus, Baßlius,
Jmbroßus, EpiphatMismPhyßologus, Tzetzes
over Heßodus , welke ik nalate op te halen.
Echter ftaat ditniet voorby gegaan te worden,
dat de mieten levendige we^rglazen zyn , zckerder
dan de Voorwikkingen aller bcerrekykers.
De Boden zyn zy van aanftaande helder
we^r , als zy de graankorreis om te droogen
naar buiten dragen: naar haare vertrekplaatzen
wederkeerende zyn zy vertoonders van aankoniende
regen. Hoor Ptf'
„ Maar 'wanneer
„ uitfiortingen der tu
„ zame beztgheden a
„ lanäman zonnekh
> raiere ! ) de geßadige
m zig tegen uwewerkanten.
IVaar door elk
voor eenen heteren voor-
Zamolxis kend. Wanneer gy eene
vaße luchthemel voorzeggende het
ewafch uit een 'uochtig gat aan het
"vuur zonder hont mtbrengt^ het voor deZon
„ dragende, op dat het door de vtmrige ßraa-
„ len aangeflooken bevonden zoude wordenge-
„ braden even ah gebakke broody,.
c^ltanus XI. B. 12. kap. Fartor. voegd 'er
b y , dat zy , aanftaande fchaarsheid van leeftochtvoor
banden zynde, ingrooterov.ervloed
graanen verzamelen, even als getrofFen door
zekere voorzegging. Ten byzonder getuigenis
van yverigheit is d i t , dac zy by Volle Maan
haar werk verrichten > by nieuwe Maanriiftende.
Ook 'werken zy des nachts by Folie Maan,
dezelve hoiiden by niet fchynende Maan op. Plinius
XI. B. 30. kap. Dat zy ook op der
Joden Sabbath vierdag houden ,
. Dat gekve een beßteeden Jood
Jk 1
N a Tzetzes over Heßodus , en fabbatoo ka
T toü meynos teys Seleyneys ouk ergazetai. Daa
zyn nog eenige zaken overig , dewelke de la
tere Schryvers over de natiuirlyke zaken ten aan
zien van deze diertjes hebben aangcmerkt.
De Ouden hebben ontkent, dat de miercn
gezicht en oogen hebben} dog de alderfcherpziende
Leeûivenhoek Arcan. Nat. bl.478.heeft
dezelve ontdekt , ja oogen uit 50. celletjes als
uit ZOO vele fpiegels bellaande , op dac zy van
alle kanten zouden können rondom zien . verder
een ongelooftelyk aantal eyerrjes in een
eenig wyi}e, zoo dat ten eenemaal is belagchelyk
de geboorte , welke de Ouden gedroomt
hebben, uit verrotting, en de talryke altyd openftaande
voortteeling van deze dierrjes.
Hoe groote vooroordeelen ons dikmaals inneemen
omcrenc het gebruik cf de fchade der
beerten, zal uit het voorbeeld van onze mierea
blyken. Niet zelden zult gy de bladeren van
karile-booiren, aalbezie-boomen, andere boomen
of heefter-gewaiTchen, zamengetrokken
zynde vol mieten vinden , maar wacht u wel
dat gy deze beesjes wegens aangedaane fchade
zoud befchuldigen. Daar aan zyn fchuldig andere
alderkleinfte, zwarte, beesjes, nietgrooter
dan eene half volwaile luis , by aldien die
volwaflen zyn. Deze teelen in eene reis van
30. tot 60. van harezoort. De mieren vervolgen
, doorfteeken , zuigen deze beesjes, zoo
fcliadelyk voor de planten, uit, zoo dat van de.
zelve niets dan het vel over blyft, entotfpyze
maken dan inzonderheid, als de koorngewaflen
nog niet ryp zyn : zoo dat derhalven de mieren
van de opgetygde misdaad niet alleen zyn vry te
fpreeken, maar datmen dezelve, jagers, dank
tc weeten hebbe , en inderdaad het vraagftuk
verdiend verhandelt te worden , of deze beesjes
ons meerder voor, dan nadeel toebrengen ?
Door byten doorfteeken zy ook die fchadelyke,
dewelke , by aldien ik niet worde bedroogen
by ons onder de benaming van Aard-Vlooyen
bekend zyn , mec hare fcherpe bck de fteeltjes
en vezeltjes , maar het uitgezoge zap veranderen
zy in fpyze » en door dat zelve geven zy
gelegendheit tot de zamentrekking der bladeren
} deze zelve te zamengetrokken of omgekrulde
bladeren verfchaffen naderhand aan die
beesjes eene bekwame woonplaacs, veilig voor
de hitte der Zonne. Deze Aard-Luizen
(Printblad D LXXVI I I . Fig. I. onder een
vergrootglas, bloot Fig. I I . in eene vliegeverändert
Fig. I I I . ) veränderen vier of vyfmalen
van huid, en veranderen zig in zeer kleine zwarte
vliegjes mec 4. vleugelcjes voorzien, dewelke
wederora zeer groote fchade können aanbrengen,
doordien dezelve van de eene boom vliegen
op de andere, en overal hare eycrcjesneerleggen:
zoo veel te fchadelykcr, om dac eene
eenige op zyn 13. dag zyns ouderdoms van60.
andere is bezwangert. Leeuwenhoek aangehaalde
Boek bl. 536. enz. Dezelve aanmerking van
deze Vlooycn, Pucerons, en derzelver dodelyke
vyanden de mieren , beveftigt de la Pitre
dans f Hißoire de tjcad. Roy. 1703. bl. 16.
Voor derzelver verdediging diend vcrder, dac
de Nedcrlanders waarncmeo in de Surinaamfe/x
Volk-
Volkplanting Paramaribo van de bezoekende
inieren, fonrmis de vißte. dewelke gehele Jegers
in ordcr brengen , en de huizen van de
muizen, rotten, Kakkerlaks, een zeer fchadelykbecsje,
zuiveren. Voor deze Zendelingen,
wanneer zy aankomen, openen de Inwoonders
zeer geredclyk deuren , kaiTen , zoo dac deze
aankomende gaften met groote vreiigd ontfangen
worden : dog by aldien imand derzelver
werk belet, die zal in het kort de wraak zien
genomen op afgeknaagde fchoenen , kouzen,
bedden. Deze gaften worden gezegd om de
drie jaren aan te komen Hiß. de 1' Acad. 1701.
bl. 16. By aldien imands Koolen of moeskruidcn
door de Rupzen worden afgcgeten , voor
denzelven zullen in plaats van hec befte hulpmiddel
zyn gehele Hoopen in de tiiineri verftrooit,
om dat deze de Rupzen dooden en verjagen.
De Proefneeming is te zien by den zeer
Bcroemden Kanoldus Brefilawjjßche Samml.
Ferßich. IX. bl. 206. Inmiddels zyn niet te
ontkennen de fchadens, dewelke de mieren doorgaans
den bewoonders van warme landgeweften
aandoen, en den Spanjaarden genootzaakt hebben
verfcheiden piaatzen te verlaten. Sloane
Introdii6fion of the voyage to Jamalea bl. 68.
Verder ftaat naar te fpooren de reden, waarom
de micre haar bYood bereit
hare fpyze vergadert in den
aarc de hedendaagfche Naci
waar tegen wy tot nog toe g
dac de mieren by Wintertyd
Zomer
Ons leer-
•gefchiedenis,
>nnift hebben,
ii dat voedzel
niec leven, als leggende in eene diepe flaap,
geen voedzel van noden hebbende. De eyeren,
groocer dan het raannetje of wyf j e , zyn de woonplaacs
van het wormptje in dezelve fchuilende,
en die zelve, het welk de huid afgelegd hebbende
tot eene raiere word (^zie Printblad XII,
en van de alderlangzaamfte beweeging is, raoet
in de eerfte lente door den ouders gevoerd worden
, dewelke derhalven als dan het byeengedrage
voedzel benodigc zyn ^ veel eer voor
hcc kroof t , dan voor zig zelveri. Leeu-wenhoek
Continuât. Epiß. Lngd. Bat. 1689. bl.72.75.
K U N D E .
Die genc , dewelke dit alles van de arbeidzaamheden
der miere voor ogeci geftelt op zig
zelven en anderen, ter gelegendheic van de
Konlnklyke vcrmaning, bcgeert toc re pafTen,
denzelven zal daar toe kennen dienen de wonderlyke
fcliikking van llet diertje , en de her.
rming voor eene uirnetnendeliewysgrond van
Goddelyke Beltaanlykheit , de naarftigheit
- -larftigen tot een fpoor , den luiaard tot
iren Rechter. In de Zomer vandejeugd
imelt worden , op dat de kinderen
ar van zy zouden levcn,
wy in de winter des (
d
d(
Leera;
raoet ver:
hebben
niet zoo zeer, op d;
derdoms zouden leven, 'Ook vinden hier ¿c
land wordende, leeren können dezodanigen,
dewelke door rccht of onrecht tot aan de
:fte oiidérdotn toe goederen by een fchrapen
zullende dezelve overlaten aan die hakers naar
het erfgoed, dewelke vrolyk en juichende rondoni
de geldzakken en fleutels lopen : voorna.
méntlyk die giei-ige Eudions, dewelfce overgroote
middclen bezitten gelyk een hondineekribbe.
Eene raiere vergenoegd met dat
gene , het welke zy van noden heeft om haar
hgchaamtje te voeden, zy vergadert voor haar
k r o o f t , maar niet meer dan het zelve nodig
heeft. Alle dingen, dewelke zy verriebt zvn
volgens de Wetten der Goddelyke Tiiigwerkkunde
en Landmeetkunde geteit, gemeetenj
gefchikt i alle zaken tot een zeker einde- ja
ten drenile van de menfchelyke Maatfchappvgelyk
wy gezien hebben , dat de mieren vkÌ
eer zyn eene lyiwaclu tegen de fchade der aardvlooyen
dan roovers. Deze zyn de rechte Boeken
der Leeken, drze de beeiden, door dewelke
wy tot de kenniffe van G O D onderweezen
worden.
De naam van de m m is in den oorfpronkéiyken
I t x t nmd i i h . Waat mede overcenkomt
der Türken en Arabieren neml, nemel
Meervout nmal^ eem
het Meervout nema , nemti
denb. bl. 309Ò. 3678. 5
. - het
kleine miete mmat ; in
Meninzk. Woor-
55.5260.
Spreuk. VIÍ. vers 17.
myn leger met Myrrhe, Aloè en Kaneel weíriekende gemaaktí
Zie Pf. XL V. -vers 9.
Spreuk. VI I . vers 13.
Tot dat hem de fyl de lever dovrfneet :
De alderwyfte en te gelyk alderervarenfte
^er Koningen befchryft de droevige noodlotten
van eenen weeldcrigen jongcling, dewelke
diild dat hy door eene allemans hoer in het net
"^OTd gchriciit, als eene-vogelzig h,
de firik , niet wetertde dat dezelve tegen zyn
leven is. Doch het is zoo openbaar niet, wat
de doorfnyding van de lever wil zeggen. Of de
dodelyke wonde, dewelke de echtgenoot den
overfpeelder op heeter daad toebrengt ? of de
i •^ » •