IMHUMMM
í : «
S T E L Y K E.
1 2 3 4 G E E
dewelke Solomon pryft zoekt 'wolk en vías, m
zy werkt mtt laß harer banden. Aqvila, Symmachus,
en Theodot ion zeccen het Hebreeuwfch
dorfcha ovCT exeyteyfeny zooookde Kaldeeuw
en de Syrier. Maar de LXX. tneyraomeney .
de afgeti-okken draaden op een klow^-cn •bindende.
Dit werk , deze arbeid is den vrouwen
gemeen, zelfs den Vorftinnen, en overoud. Löf
heeft verdiend die Theano uic de gezindheicder
Fithagoriften,
ff^eevende eene -webk, en myn bed bezor-
De Roraeinen hadden de gewoonteingebruikj
dac de nieugetrouwde harén man toebracht een
Spinwiel, fpil en wol : met wolle wierdcn bekroont
de poften en de bovenfte ftyl van de dear
der huizen: de bruid zittende op eene wollige
vachc. Van wolbereiding zyn niet uitgezonderd
geweeft de Vorftelyke Dochcers van Angujlits,
nogdicvia KareldcaGrooten. Alexander
de Groot heeft aan de Perziaanfche Koninginnen
de klederen, door zyns moeder enzufter
toebereid, vertoond.
D E P R E D I K E R .
Wat voofdeei heeft de menjche van al %ynen arbeid y dien hy arbeid onder de Zonne?
Predik. I. vers 3.
UIc de befchouwing van die Boek blykt
hctten alderklaarften, dar dealderver-
Itandigfte Schryver veel eer den perzoon eens
Konings en Predikers, dan van eenen Serrekundigen
heeft vertoond, zoo dac hy waarlykhier
niet wil bepalen, of her aardryk onderde Zonne.
of boven dezelve zy gelegen? Het voornaamfte
oogmerk is geweeft, aan te toonen de
Ydelheit van onze werken, dewelke wy alhier
o p dit aard-ftipje uitvoeten, en onze gemoederen
tot G ü D opheffen, die hooger is dan de
Zon en alle de hemclen. In de plaats van eene
verklaring kan dienen die verraaningen belydenis
van den Heiligen Pöw/ai, 2. Kor. IV. 18.
Dewyle 'i^y niet en aanmerken de dingen dienten
ziet, maar de dingen dimen niet en ziet. Wtnt
de dingen, diemen ziet zyntydlyk, maar de dingen
die men niet en ziet zyn eevwig. VoortrefFelyk
zegd Paulinus in de 4. Brief: Alle dingen
onder de Zonne zyn ydelheit, boven de Zonne
waarheid. Van den arbeid onder de Zonne
gedaan wordende, en welken w y om dingen
onder de Zonne leggendeonderneemen, dragen
wy niets w e g , alic dingen van den arbeid, welker
oogmerk de hemelen zelve overfteigcrt.
fVant hy ( de menfch ) en zal in zyn fterven
niet met allen mede nemen: zyne eere enzalhem
metnadalcn. Pf. XHX . 1 8 . Want wy en hebben
niets in de wereld gebracht, 't is openbaar
dat wy 00k niet en kotmcn lets daar uit dragen.
I. Tim. VI. 7. Die zintwifting der gener ,
dewelke tegen hetgevoelensinKopermkuszyn,
welke zy uit deze plaats opmaken , verdiend
eerder befpotting dan wederlegging, zy willen
namentlyk trachtcn te bewyzen uit deze plaats
thachath hafchamefch, hupo ton heylion, onder
de Zonne, eene bpreekmanier zeven en twintig
malen in den Prediker voorkomende, dat
de aardc beneden de Zonne is, by gevolg nader
aan het middelpunt der wereld, ofmeven
dezelve, de Zonne boven het aardryk. Ook
in het Leeropftel der Ko^ernikanen is de Zon
boven ons, fchoon vaft ftaande in het middelpunt
van hare draaikolk. Het zelfde> dat wy
aard-bewoonders, können ook zeggen allePkneet
bewoonders, dat de Zonne boven hen is,
z y beneden de Zonne. De hoogte of de laag«
te van eene zaak zyn wy gewoon af te meeten
naar de verfcheide afftand van het middelpunc
der aarde. Wie zoude derhalven twyfelen,
dat het brandende ligchaam der Zonne, het
welk 12000. middellynen der aarde van de
aarde afftaat, hooger is dan wy. Die belec
niet} waarom niet in eenen anderen zin, en
dien Sterrekundigen, de Zon zoude kennen gezegd
worden tc zyn onder de aarde, ja onder
allen Planeten, dewelke alle naar de Zon als het
middelpunt dringen : zoo dat het middelpunt
van elke draaikolk kan gezegd worden lager dan
alle derzelver ftippunten te zyn. Ja zelfs uit
die oude Onderftelling van Ptolomeits, en de
dagelykfche ondervinding van onze zinnen is
het geoorloofd vaft tc ftcllen, dat de Zon dan
is boven de aarde, cnelklandgeweil, namentlyk
des daags , dan beneden dezelve , by
nacht.
By welke gelegcndheid ik niet kan nalaten
den Leezer te waarfchouwcn, dat de eigengeloofwaardig
heit van de Heilige Sch rifc door dusdanige
verdraaide verklaringen niet minder gevaar
loopt, dan door de droomeryen der Kabbaliften,
dewelke in elkeletterenwcordlitccne
verborgendheit zoeken.
Prr.
N A T U U R K U N D E.
Prediker I. verlT: 4. j. 6.
t^et een geflachte gaat, ende het ander geflachte komt, maar de aafdeflaatindev
eeimigbeit.
Ook rß de Zonne opt ende de Zonne gaat onder ^ ende %y hygt naa hare piaatze ^
daar zy oprees.
Zy gaat naa het Ztiiden, ende zy gaat omme naa het Noorden-,
Deze aanbonfllngen der Stormrammen van
Salotnon fchynen den Ptolomeiis gezinden zoo
fteeuwig te zyn, dat zig het Leer-opftel van
Kopernikus noodzakelyk moet opgeven. De
aarde fiaat niet alleeni» der eeuwigíseit, eis ton
aioona hefieyke, maar de Zonne ryß op en gaat
onder, ende zy hygt naa hare piaatze, daarzy
verryß : ja zelfs gaat zy naa het Zuiden, en
keert weder naa het Noorden. Anatellei ho heylios,
kai dunei ho heylios, kai eis ton topon hautou
heikel, autos anatelloon. ekei poreuetai j>ros topon
, kai kukloipros borrhan. Is niet, zeggen
z y , de beweeging dér Zonne klaarder dan de
Zonne , gelyk ook de ftilftand van de aarde ?
Is niet tegen de openbare zin van de letter te
zintwiften zoo veel als tegen de prikkel aan te
flaan? Alle de pogingen en ftoute ondcrnemingen
der Kopernikanen zallen in vervolg van tyd
ydel zyn. Maar wy zien in tegendeel deeze
tot verweering volkomentlyk toegeruft, niets
minder dan om zig gewonnen tegeven denkende,
vercroawende op zieh zelven en liare wapenen.
Ziedaarhoe, en waarom!
Het oogmerk van den Prediker is, het welk
ik bereeds hebbe vermaend, te betoogen de ydelheid
van den menfch en der menfchelyke daden.
O p het Voorhoofd van dit Boek leezen wy die
Opfchritt vers i. Tdelheit der ydclheden ; ydelheit
der ydelheden : het is al ydelheit. Deze
zyne Stelling heldert hy op door vier gelykeniíTen,
van dewelke de eerße genomen is van de
Aarde: deze, alhoewcl niecs anders is en fchynd,
dan een vervallen gebouw, is nochtans van langer
duur dan de menfch: ás tweede \tvtxt o^
de Zonne, dewelke fchoon zy op en onder
gaat, nogtansftaanblyft, met dezelve glantich
fchynt} door dezelve kracht en wärmte alles
bczielt: de der de de Jftnd, dewelke wel onder
de zinnebeelden van de ongeftadigheit van het
menfchclyk leven de minfte plaats niet heeft,
nogtans ftandvalliger is dan de menfch zel f : de
Vierde ÚC Zee, dewelke fchoon wegens de onftandvaftigheit
metde Maan verfchil heeft, dagelyks
door derzelver invloed verwliTelt, nog«
tans onbeweegelyker is dan de aienfch, en aller
mcnfchen voorfpoed. Laten wy voorrgaan tot
eene meer byzondere aandaclitige overweeging
der GelykeniiTen.
Het een geßachte gaat. ende het ander geßachte
komt, maar de aarde ßaat in der eeuwigheit.
Genea poreuetai, kai genea erchetai, kai
eis ton aioona hefieyke. Hy moeft blind
z y n , of maar eenoogig, dewelke niet z i e t , dat
de aider ver ftandigfte VrtàxkttàiXifiaan der aarde
niet ftelt tegen eene plaatzelyke beweeging,
maar tegen dood en leven, voorteeling en verderving.
Op deze aarde, het welk wyalledagen,
en oogenblikken bemerken, vallen, voornamentlyk
in de menfchelyke Maatfchappy verfcheiden
veranderingen voor. Daar zyn 'er,
dewelke in het daglicht komcn, daar zyn 'er
die het bouwvallig leven uitademen. tíet een
geßachte gaat, en het ander geßachte komt.
íAa&í aarde t zoo groot als zy is, ditgeheel
Ligchaam, Dwaalfterrig, dermenfchen woonplaats,
blyft inhaar zyn,_^ÄÄi. Die derhalven
uit deze Schriftuur-plaats voor de onbeweegelykheir
van de aarde voorheeft te ftryden, maakc
een valfch ßefluit, niet min belagchelykalsdat
gene, het welk volgd. De ftervende molenaar
gaat voorby, in deííelfs plaats volgd een
ander op , maar de meulen zelve blyit ftaan ;
derhalven hsar ontbreekt beweeging. Of,
de Schipper vertrekt naar de oudvaders, daar
op volgd eenanderindeplaats, hetSchipblyfc
duuren, derhalven blyft het fchip onbewogen
jaonbeweegbaar, het welk nogtansj niettegenftaande
de verfcheiden noodlotten, dewelke de
Varens-gezellen onderg-ian, de gehele wereld
rondom zeilt. In waarheid de y ver der Ptologezinden
zoude pryswaardiger zyn, by
aldien zy tekeergingendenzodanigen, dewelke
uit onze Text voor de eeuwigheit van de
aarde ftryden tegen de uicfpraak van ICklSTUS
Matth. XXIV. 35. Di hcmel ende de aarde
zallen voorbygaan. Ofdien Vrygeeften, dewelke
Salomon en ManiUus op hare zyde trekken,
en voorgeven, dat beiden de eeuwigheit
der wereld beweerd hebben. Laren wy den
Schry ver zelven van her Boekje over de Vryhtid
om te denken hooren, zoo als Crofa in zyn Onderzoek
bl. 134. aanhaalt. „ Kanmen eene
„ fchoonder befchryving van de Eeuwighei t der
„ Wereld maken? En heeft de DichteriV/i?«/-
„ Ulis anders gefprooken, wanneer hy gezegd
„ heeft: Daat is nieis gefchapcn het welk niec
„ aan eene geduurige verandering isonderwor-
, , pen : het aardryk verändert van gelaat by de
„ wederkomft van iederjaar, en daar is geen
„ Volk, het welk eene ecuw ziet doorfchieten
,, zonder enige verwifleling tebeproeven. Diis
„ is het niet met de wereld ; akyd dezelve,
„ gene
¡¿ü!!.;:,
[Ifir^^
I : '
i E , . ••