itllJ!" 1
N A T U U R KUNDE 117Í
m
;
: iJivi
•
P R I N T B L A D DLXX.
ik ga henen gelyh eene Jchadum, loamieer-K^ haar neigd; ih mrde omgeäreeven
als een Sprinkhaan. Pf. CIX. vers 23.
0 Menfch! die door het koefi'ren wwer lein,
Door all' «w fr acht, en wji)' baldadigheen.
En 't bouwen van Paleizen, hoog verheeren.
Gern denkbceld hebt, datge eermaal zult dit leeveti
yerlaaten, om een eewwig' te ondergaan;
jii, leerd uw 'ipaarde^ vit deeze Prent verflann^
En GODS firopheet, die zieh komt vergelyken
By enkel niets, een' fehadu-w. fnel in 't wyken,
Een' fchadtiw, die des avonds fluks verd'-jjynt.
Intußchen zwoegt, en zweet, en -werkt en fynt
Ge u af, als of gy endeloos op de Jarde
Genieten zoud een fchaty van Uittel 'w aar de,
By 't geen ge moct bedoelen hier om laag.
Zyt dan voortaan niet vadzig, log en traag.
Om 't end'loos heil eem na uzv dood te anfangen.
Blyf, blyf voortaan niet meer aan 't yd'le hangen ^
Maar zoek de deugd *nct al uw hart cn zin.
Ontdoe u van een doodelyke mm,
En blaak in lief de, om zonder end te leeven^
Dan zult ge d' aard met Infi en weugd begeeven.
DAvid vergelykt zyne gelegenheir, onftandvaftig
en rarapfpoedig zynde , by
eene (chadn-we ten dele, en 00k ten dele by
Sprinkhanen, ende dus 00k als een voorbeeld
den Staat van K R. I S T U S en der Kerke.
Ikga henen gelyk eene fchadawe, "jvanneerze
haar neigd. Hojei fkia en too ekklinai auteyn
antaneyretheyn. Zoo 00k Ff: C 1 1 . 12. Mym
dagen zyn als eene afgaande fchadwjve. Namentlyk
hy vergelykt zig zelven en zyne gelegenheir
by Niets. Eene Scluduwe is om eigenclyk
te fpreeken Niets , afweezendheit van
het licht. Hoe grooter de fchaduwe is , hoe
gtcoter, ZOO het grooter kan genaamd worden , is
N iets. Die is miflchien de reden, waarom de Pialmift
niet verkieft de raiddagfchaduive, de welke
van allen de kleinfte is, maar de a.vondJchaditvi>e,
de neigende, dewelke zig tcritond in de nacht
verwillelt, in eene gehele nietwezigheic van
licht: zullcnde ce kennen geven de ichadiuve
des doods hem over hec hoofd hangende.
Ik v>orde omgedreeven als een Sprinkhaan.
exetinachtheyn hoofei akrides. Staat hier aan te
tekenen , dat een Sprinkhaan een beeft is onruftig,
fpringend, vol vreezc, vcrvreemd van
de edelraoedigheid van een paart. Alwaarom
G O D tot Job XXXIX. 23. Zult gy het
beroeren als eenen fprinkhaan? En ftaatdaarenboven
aan te merken , dat de Sprinkhaan geen
^gcn ncH: hecft, nergens eene vafte zirplaacs.
Dczeivc legd doorgaans hare eyeren , of in de
aardc, of in de kloven der fteenrotzen. Ook
in dezen opzichte is een Sprinkhaan een zinnebeeld
van David door Sauls vervolging gints
en weér geflmgert. De Profcet maalt nadrukkelyk
en te gelyk op eene geeftelyke wyze af
deze ongeftadige woonplaats van den Sprinkhaan
, daar hy van den Kooplieden van Nmive
door de zee, klippen, doorbrandingenarmoede
ontvliedende das fpreekt, Nahum III. 15.
16. Vermeerdert u als kevers , vermeerdert u
als fprinkhanen. Gy hebt meer handelaars, als
'er fierren aan den hemel zyn, de kevers zullen
invallen, ende daar van vUegen. Hoor hec beflechtend
vonnis: Uwegekroonde zyn alsfprinkhanen
, ende u-we Krygs-overfien 'als de groóte
kevers, die haar in de beyning-munren legeren^
in de koude der dagen : -wanneer de zonne opgaat,
ZOO vliegenzyweg, alzoo dat hare piaatze
onbekend is waar zy gcrjueeß zyn. Over
welke woorden Bochart aldits Hierozoic. II. D.
I V . B. 2. kap. Gy zyt "jael eene aldervolkrykfie
Stad, en ttwe mwoonders fchynen 11 ingetal
als fprinkhanen. En binnen uwe fiadsmmren
zoeken vele koofliedcnenvoorname mannenfchuilflaats,
gelyk fprinkhanen in de heggens, anneer
zy koud zyn. Maar gy hebt gene reden dat
^ vertronni^d op eene zoo talryke menigíe^ of op
de rykdommen dezer kooplieden : of dat gy opgeblazen
zond -worden op de krachten u-wer Vorfien
en krygs-overfien. ¡Vant gelyk de fprinkhanen
-wegvliegen als de Zonne is opgegaan, eti
die hegge ver laten, de-melke hen tentyaeder koii»-
de tot eene toevluchtplaats -was ge-tveefi. jilzoo
zullen
s -
i ; II
rmit
^ f l !
i i l i f ' l